Wie naar Noorwegen wil gaan, moet een aardige afstand afleggen.
Vroeger wilde er nog wel eens een boot vanuit Nederland vertrekken, maar die tijd is voorbij.
Daarom moesten we uitgebreid de alternatieven onderzoeken.
Uiteindelijk besloten we de langste bootreis (Kiel-Oslo) op de heenweg te proberen, en de langste autoreis (over Zweden en Denemarken) op de terugweg.
Konden we mooi de verschillen constateren.
Normaal gesproken zijn die boten naar Scandinavië niet zo vol, maar toen we in mei de boot probeerden te reserveren voor een donderdag in juli waren we dus typisch te laat.
De boot is blijkbaar erg populair bij camperaars.
De boten later in de week zaten ook al vol, zodat we uiteindelijk voor een dag eerder moesten boeken.
Dat had als gunstig gevolg dat we bijna vier weken vakantie zouden hebben.
Het nadeel was dat Marjan, thuiskomend vanaf haar werk, dinsdags om half 3 gelijk door kon op vakantie.
Het reed gelukkig behoorlijk goed door in Nederland en Duitsland, zodat we met de magen goed gevuld om een uur of zeven uur voorbij Hamburg waren.
Daar begon op de camping van Padenstedt de vakantie dan echt.
De volgende dag waren we zo in Kiel.
Door goed opletten konden we de Norwegen-Kai vlot vinden, en nee, hij ligt niet naast de Schweden-Kai zoals ik verwacht had.
Die ligt aan de andere kant van het water.
De boot, de Prinsesse Ragnhild, was reusachtig.
Dat was echter ook nodig ook, want ondanks dat we vroeg naar de boot zelf mochten rijden, mochten we dankzij onze hoogte daar pas laat op en dat pastte nog net.
Een overmoedige caravan vond dat hij niet te hoog was, maar bleek hooguit één cm speling te hebben.
Op de boot was genoeg te doen, en dat was maar goed ook, want daar moesten we zo'n 20 uur doorbrengen.
Er was een kinderspeurtocht en een kindershow en verder werden we telkens herinnerd aan onze vakantie in Denemarken van vier jaar geleden, want we voeren allemaal langs bekende plekjes.
Het leukste was het varen onder de brug van de Store Belt door.
Na een rustige overtocht en een wat mij betreft niet geweldige nachtrust stond ik de volgende ochtend in alle vroegte op om van het Oslofjord te genieten.
Daar moet je helemaal doorheen varen om in Oslo te komen.
Het was onze eerste kennismaking met het Noorse landschap en ondanks de ochtendmist had het wel wat.
Overal kleine eilandjes, meestal voorzien van zomerhuisjes.
Volgens de kaart is dit één van de dichtstbewoonde streken van Noorwegen, maar je ziet meer wat verspreide huisjes dan dat je naar een verstedelijkt gebied zit te kijken.
Met een mooi uitzicht over het museumeiland Bygdøy, de springschans van Holmenkollen en het stadhuis arriveerden we in Oslo.
De Noorwegen-experience kon beginnen.
In het spectaculaire landschap van Noorwegen is het niet gemakkelijk een weg aan te leggen.
Toch is het de Noren in veel gevallen nog gelukt, maar de lokale slingerfactor is vaak aanzienlijk.
Lekker opschieten is er dus niet bij.
Maar aan de andere kant ben je daardoor lekker relaxed aan het toeren.
Dat ligt ook aan het ontspannen rijden van de gemiddelde Noor.
Ze houden allemaal netjes afstand en zelden zul je een gewaagde inhaalmanoeuvre zien.
Sterker nog, als je vlak achter iemand gaat rijden, dan betekent dat dat je wilt gaan inhalen.
Zodra het kan schiet de voorste auto ergens een parkeerplaats op en dan kan de rest voorbij.
Een bijzonder beleefd systeem, wat je al snel door hebt, behalve dan als je een Duitse camper bent.
Laat overigens een Noor niet op een (zeldzame) vierbaansweg los.
Van zoveel ruimte raakt hij volledig in de war en gaat hij rare manoeuvres uithalen.
De wegen zijn over het algemeen vrij goed, behalve vreemd genoeg de tolwegen (die vaak onverhard zijn) en routes die vervangen zijn door tunnels.
Er zijn meer wegen verhard dan in Zweden, maar soms zijn ze wel erg smal.
Dan moet je eigenlijk van inhaalplaats naar inhaalplaats rijden en dat vergt nogal wat concentratie.
Minder geschikt voor caravans heet dat, en dat lijkt me nog een eufemisme.
We hebben veel profijt gehad van het feit dan onze camper tamelijk smal is!
Eén keer stond er een vrachtwagen bomen te laden.
Dan kan er dus niemand meer langs!
Dan moet je maar een half uur van het uitzicht gaan genieten...
Goede wegenkaarten op een beetje gedetailleerde schaal zijn er jammer genoeg niet.
Wij hadden de 1:250000 serie van Freytag & Berndt, maar daar word je niet vrolijk van.
De wegen die er op staan kloppen wel zo ongeveer, maar de plaatsnamen op de kaart komen vaak niet overeen met de lokale plaatsnamen.
De Noorse Cappelen-kaarten van 1:350000 hebben de naam beter te zijn, maar bij inzage in een boekhandel vond ik de schaal wel heel erg pietepeuterig.
Gelukkig deugt de bewegwijzering over het algemeen wel en werken ze voornamelijk met wegnummers, dus verdwalen is vrijwel onmogelijk, ook al omdat er gewoonweg niet veel wegen zijn.
Curieus is de gewoonte niet een plaatsnaam aan te geven, maar de naam van het dal.
Je moet dus bij wijze van spreke niet Nijmegen aanhouden, maar zoeken naar het Waaldal.
Dat levert wel eens verrassingen op.
Met wegen alleen kom je er niet in Noorwegen.
Zo af en toe moet je een pontje nemen, al worden het er steeds minder.
Dat is best wel leuk, dan kun je als chauffeur ook eens van het moois om je heen genieten.
In het hoogseizoen varen die dingen zeer frekwent en heb je zelden een lange wachttijd.
Meestal kun je het nuttige met het aangename verenigen en even boodschappen doen.
Buiten het seizoen zal dat wel anders zijn.
Alle ponten werken met een eenvoudig "wie het eerst komt, wie het eerst maalt" systeem.
In Noorwegen kijken ze verder niet op een tunneltje meer of minder.
Ze hebben ze in drie soorten: matig verlichte tunnels, slecht verlichte tunnels en onverlichte tunnels.
Je moet dus goed uit je doppen kijken, want de overgang van fel zonlicht naar een verdwaald lampje in een tunnel is groot, zeker als er ook nog een bocht in zit.
De langste voor ons was die van Lærdal.
Tijdens die doodsaaie 24,5 km krijg je echt wel last van een soort tunnelblindheid.
Die hebben ze proberen tegen te gaan door na elk kwart een soort grot te maken met daarin paarse discolampen.
Schrik je weer even wakker.
Parkeerplaatsen vind je overal heel erg gemakkelijk, ook voor campers.
Zelfs op drukke plaatsen is het zelden een probleem, tenzij het landschap geen ruimte biedt.
Alleen bij de Låtefossen en op de adelaarsweg bij Geiranger moesten we even een stukje doorrijden, maar daar vonden we binnen een paar honderd meter een herkansing.
We hebben ons tijdens de vakantie verschillende malen afgevraagd of we in Kiel wel de goede boot genomen hadden.
En niet die naar pakweg Osleaux-Plage, Oslo di Therma of Palma d'Oslo.
Drie weken stralende zon associeer je niet direct met Noorwegen en daar hadden we wat de garderobe betreft niet echt op gerekend.
Warme zon in Noorwegen is heerlijk.
Er staat altijd wel een verfrissend windje en 's avonds koelt het lekker af.
Alleen in Bergen hadden we uiteraard een paar regenbuitjes.
En in de laatste week werden twee dagen verpest door regen.
Het mooie weer maakte Noorwegen alleen maar mooier.
Weerspiegelingen in het water, verre uitzichten en tot half elf buiten lezen zonder verlichting, ja, dat maak je niet altijd mee.
Wel moet je goed oppassen waar je gaat staan, want door de hoge rotswanden wil de zon nog wel eens voortijdig verdwijnen.
Als het regent is het beduidend minder.
Daar waar bijvoorbeeld Ierland ook mooi is in de regen, kun je dat van Noorwegen niet zeggen.
Het wordt dan een beetje grauwig en je mist je uitzichten.
De overlast van muggen viel eigenlijk wel mee.
Nou scheelt het wel dat we overal horren hebben in de camper.
Op de allereerste camping kwam al gelijk een Nederlander vragen waar wij die handige deurhor gekocht hadden (op fietsafstand van zijn huis bleek al snel).
Dus wij vreesden al het ergste.
OK, op sommige plekken was het nodig om je in te smeren met anti-muggenspul, wat we overigens in grote voorraden hadden meegenomen.
Maar we zijn niet hinderlijk lek geprikt.
Het schijnt in het noorden van Noorwegen erger te zijn.
Het blijft een aparte ervaring.
Je rijdt van de boot in het centrum van Oslo een vierbaansweg op, pakt de eerste afslag en waar kom je terecht?
In een vredig groen weiland met een grote boerderij.
Hartstikke maf, midden in de stad.
Dat maak je mee als je naar het museum-schiereiland Bygdøy gaat.
Daar staan verschillende musea, waarvan wij die van de Vikingschepen bezocht hebben.
In een kerkachtig gebouw staan drie opgegraven schepen (Oseberg, Gokstad en Tune) met inhoud tentoongesteld.
Die schepen zijn zo'n 1200 jaar oud, zijn werkelijk prachtig van vorm en hebben soms indrukwekkend houtsnijwerk.
Je kon ze van de begane grond bekijken, maar ook (heel slim) van boven door middel van hooggeplaatste nisjes.
Telemarken staat bekend als een lieflijke provincie.
Misschien voor Noorse begrippen dan, want ik vond het daar al knap ruig.
We kwamen hier onze eerste staafkerken tegen.
Naar Dalen (Noors voor "het dal", ook niet erg informatief) toe moesten we inderdaad dalen over een stel haarspeldbochten.
Het natuurpark Hardangervidda is eigenlijk alleen maar langs de rand voor auto's bereikbaar en voor de rest een rendier- en wandelparadijs.
Dat wandelen zit ons echter niet in de genen, zodat we het bij de rand gehouden hebben.
Die was met name bij Haukeli fantastisch, een prachtige hoogvlakte met heel veel sneeuw en gletscher-meren.
In Røldal stonden we eigenlijk op de verkeerde camping.
Op die van Seim sta je namelijk tussen de oude grafheuvels, van prehistorie tot Vikingtijd.
De beheerder annex boer heeft er in een schuur een hele leuke tentoonstelling van gemaakt.
Ik heb er nog een tijdje rondgezworven, midden tussen de campeerders.
In Lothe aan het Hardangerfjord hebben Elke en Marjan in het fjord gezwommen.
Zout en koud.
In Jondal kregen we onze Noorse-ponten-vuurdoop naar Torvikbygd.
Het landschap van Noorwegen kun je in het kort samenvatten als onbeschrijflijk mooi. Als je langs de hele route die we gereden hebben om het kwartier een foto zou maken, dan zou zowat elke foto een pareltje zijn. Je moet er af en toe aan denken je mond weer eens dicht te doen als je rondkijkt. De voornaamste ingrediënten zijn water, rots, bos en sneeuw en dan in de meest fantastische combinaties.
Met veel water en veel bergen ontkom je niet aan watervallen.
En in Noorwegen zijn er nog gigantisch veel in het wild.
In het begin kijk je gefascineerd naar elke waterval, maar op den duur beperk je je tot de meest bijzondere.
Maar dan nog kom je ogen tekort.
Opvallend was dat alle watervallen met het warme zomerweer nog goed voorzien waren van water.
Wat moet dat in de lente wel niet wezen?
Låtefossen komt vlak boven een brug in twee gesplitste delen met veel geweld naar beneden.
Het leuke van Steindalsfossen is dat je er achterlangs kunt, wat een heel grappig sluier-effect heeft.
Tvinnefossen kun je bereiken over een camping.
Dat lijkt me erg irritant, want er stoppen voortdurend bussen met ladingen toeristen die allemaal even gaan kijken.
Heel erg rustig is het dus niet.
Maar hij is erg mooi omdat je helemaal tot de voet kunt komen en omdat het water in trappetjes naar beneden komt.
Bij Kjosfossen langs de spoorweg tussen Flåm en Myrdal maken ze er helemaal een toeristisch feest van.
De trein stopt speciaal voor de waterval en dan gaat een of andere verklede waternimf raar staan doen op hele vage muziek.
De waterval zelf is desondanks wel mooi.
Op de camping van Vassbakken bij Skjolden hadden we ook zicht op de lokale waterval.
Erg prozaïsch, maar 's morgens trekt het wel verrekte klammig op.
Langs het Geirangerfjord heb je ze in alle soorten en maten.
De Syv søstre (zeven zusters), een hele mooie ijle, ligt tegen over de "vrijgezellen"-waterval, een behoorlijk stevige, die naar verluid geen keus kon maken uit zijn zeven buurvrouwen.
Wat een toeristisch gezever allemaal.
De stad Bergen had net zo goed Haven kunnen heten, want het is een schoolvoorbeeld van een natuurlijke haven.
Wij hebben het meestal niet zo op grote steden, maar goed, voor een ex-culturele hoofdstad van Europa moet je wel eens een uitzondering maken.
De ligging is bijzonder fraai, maar dat maakt de bereikbaarheid via land behoorlijk lastig.
Reden om een camping in de buurt te zoeken (Bratland) en te vertrouwen op het openbare vervoer.
Ik denk dat het achteraf ook wel met de camper had gekund, maar die dingen zijn in een drukke stad meestal niet op zijn handigst.
Bergen was best aardig.
Als je je met Fløibanen naar een heuveltop laat rijden, heb je een beroemd en inderdaad formidabel uitzicht over de stad en zijn omgeving.
De bekende Hanze-geveltjes van Bryggen aan de haven vallen een beetje tegen.
Veel leuker is het om tussen en achter die geveltjes rond te slenteren.
Alles is zoveel mogelijk in oude staat hersteld, onder andere ook de houten plankieren die als straat dienst doen.
Het bijbehorende Bryggen-museum was ook interessant.
Elke was geïntrigeerd door het runen-schrift en we hadden haar het een en ander uit te leggen bij de speciale tentoonstelling over het huwelijk door de eeuwen heen.
Het veerbootje naar het aquarium (Akvariet) konden we in de drukte niet vinden, zodat we het hele eind moesten lopen.
Deze bekende attractie is eigenlijk al een beetje oude glorie en is zeker zo'n lange wandeling niet waard.
We hebben daarna even uitgerust aan de gezellige vismarkt.
Daar was het leuk aapies en vis kijken.
In Bryggen vonden we nog een gezellig restaurantje, waar het eten op het terras verstoord werd door een regenbuitje.
Dat was statistisch verantwoord want Bergen schijnt de plaats te zijn waar het het meeste regent in Europa.
Op onze terugtocht naar de camping moesten we lang wachten bij het overstappen, waardoor ik bij Platon nog een duik kon nemen in hun fraaie CD-collectie.
Leuk zaakje.
Noorse campings komen in twee smaken, namelijk de campings die al wel gerenoveerd zijn en campings waar dat nog moet gebeuren.
Bij de eerste categorie is het sanitair geweldig, bij de tweede categorie gewoon goed.
Op één uitzondering na (Hølen Camping in het zuiden) was er geen enkele echt slechte bij.
Het leuke van kamperen in Noorwegen is dat iedereen rondtrekt.
Er wordt helemaal niet moeilijk gedaan als je ergens pas om een uur of twee vertrekt.
Regelmatig arriveren nog late kampeerders om een uur of tien 's avonds.
En overal is plaats.
Bij Bergen was het een beetje krap, maar dat was duidelijk een uitzondering.
Heerlijk kamperen dus.
Campings staan allemaal prima vanaf de weg aangegeven.
Alleen die van Drammen konden we niet vinden.
De NAF geeft een overzichtskaart uit van alle bij hun aangesloten campings en op de eerder genoemde wegenkaarten staan ook nog eens een hoop campings.
Al met al zijn er meer dan voldoende te vinden.
De meeste hebben naast uitstekend sanitair ook uitstekende andere voorzieningen.
Zwembaden vind je er niet, wel liggen ze vaak bij een meer of een fjord.
En ze liggen vaak vlakbij of midden in een dorp.
De campings zijn even duur als elders in Europa (zo'n 160 kronen, 20 Euro), wat ze voor Noorse begrippen bijzonder goedkoop maakt.
Soms zijn de campings net iets te modern.
Daar hebben ze dan kranen die automatisch aangaan als je je handen eronder houdt.
Handig?
Nou nee, als je je tandenborstel er onder houdt, dan gebeurt er niks.
Als je daarentegen je scheerapparaat er onder houdt om het schoon te maken...
Het is moeilijk om de beste camping aan te wijzen.
We houden het op de camping van Gytri bij Olden.
Naast het geweldige sanitair, sympathieke eigenaars en de drie trampolines, had deze camping een weergaloos uitzicht op de Jostedalsbre, een joekel van een gletscher.
Alleen is de dichtstbijzijnde winkel 10 km ver.
En het lijkt me daar ook een stuk minder als het regent.
Het meeste kom je Noren tegen, maar die spelen dan ook een thuiswedstrijd.
Verder kom je stapels Duitsers tegen en verrassend genoeg ook heel veel Nederlanders.
Zweden en Denen zie je naar verhouding niet zoveel, wel relatief veel Italianen en Spanjaarden.
Elke kwam vorig jaar in Wales nauwelijks kinderen tegen.
Dat was nu wel even anders.
Op bijna elke camping kon ze wel spelen met Nederlandse, Engelse en Noorse kinderen.
En vaak hadden ze dan een trampoline.
Dat was gemakkelijk, want daar was ze steevast te vinden, net als de meeste andere kinderen trouwens.
Het contact leggen ging nu heel gemakkelijk.
Ze vindt dat ze tegenwoordig Engels spreekt, dus die kinderen waren geen probleem.
En voor Noorse kinderen nam ze gewoon het Noorse taalgidsje mee.
Dat had als gevolg dat ze aan het eind van de vakantie meer Noors sprak dan wij.
Dat is het nadeel als je overal in Noorwegen, maar dan ook echt overal, met Engels terecht kunt.
Op de camping van Åmot heeft Elke veel gespeeld met Kim.
Op de camping van Lærdal speelde ze met een hele meute, o.a. Melvin, Nathalie en Sanne.
Op Vassbakken speelde ze met Lynn-Theresa, dochter van een van de campingmedewerkers.
Op de camping van Geiranger speelde ze met Eirin en Reese (spelling?), dochters van Engelsen die in Noorwegen wonen en 's zomers kanotochten over het Geirangerfjord organiseren.
Verder heeft ze de trampoline onveilig gemaakt met Samantha.
Typisch voor Noorwegen is ook dat je dezelfde mensen op verschillende campings tegenkomt.
De familie Groen werd recordhouder.
Die kwamen we drie keer tegen.
Hun dochter Sanne wordt vast nog wel eens turnkampioen.
In Flåm kwamen we onze eerste cruiseschip tegen.
Best wel een imponerend gezicht.
Een gigantisch grote boot, die toch weer klein is vergeleken met het landschap erachter.
Zo'n cruiseschip blokkeert wel in één klap de toeristen-attrakties.
De attraktie van Flåm is de beroemde Flåmsbana, naar eigen zeggen het steilste stukje spoorweg in de wereld zonder hulpmiddelen (zoals een tandrad).
Het spoor begint op 2 meter hoogte bij het Aurlandsfjord en loopt in ruim 20 km naar Myrdal op 866 meter hoogte.
Het traject is zeer spectaculair, de trein moet zich letterlijk in allerlei bochten wringen en zit geregeld in tunnels te pionieren.
In Myrdal sluit hij aan op de lijn Oslo-Bergen en daarmee hebben we dan gelijk het meest bezienswaardige van dat plaatsje gehad.
Om in Lærdal te komen, konden we kiezen tussen de steile en smalle Aurlandsveien en de langste tunnel van Noorwegen.
Navraag bij andere toeristen leverde op dat de weg echt steil en echt smal is, weinig uitwijkplaatsen heeft en dat er veel bussen langs rijden.
De keuze was dus niet moeilijk.
Door het Lærdal loopt een spliksplinternieuwe weg.
Van de oude weg hebben ze een toeristenweg gemaakt en die is best mooi.
Uiteraard loopt hij langs Borgund, de meest authentieke staafkerk van Noorwegen.
Maar ook de rest mag er wezen, vooral het stuk bij Galdane.
Daar liggen een paar verlaten boerderijen op een onmogelijk steil stuk naast een waterval.
Aan het uiteinde van Lærdal ligt Lærdalsøyri.
Het oude centrum is daar zoveel mogelijk intact gelaten, wat een heel oubollig sfeertje geeft.
Wel een van de weinige plekken waar dat in Noorwegen gebeurd is.
In Lærdalsøyri bezochten we nog het zalmcentrum.
Daar kun je goed zien dat Noorwegen te kampen heeft met een ongemakkelijke drie-eenheid: industrie, natuur en sportvisserij.
Leuk museum.
Met het schattig kleine pontje van Solvorn naar Urnes gingen we naar de laatstgenoemde plaats om de lokale staafkerk te bekijken.
We hadden tot twee keer toe mazzel met de veerboten.
We konden in beide gevallen zo ongeveer direct doorrijden, de boot op.
Vooral in Solvorn was dat leuk.
Voor ons stond nog een Franse knopperd van een camper.
Die was te groot, die kon niet mee, terwijl een auto en ons kleine campertje nog precies pasten.
Goed dat we zo vaak moeten oefenen in achteruit met weinig speling ergens in rijden, want dat precies passen kwam echt op enkele centimeters.
Vanuit Skjolden reden we langs de Sognefjell door het Bøverdal.
Een overweldigend mooie weg, met recht zowel letterlijk als figuurlijk een hoogtepunt, omdat rechts van ons Jotunheimen lag, met de hoogste top van Noorwegen, Galdhøpiggen.
Veel voedzaams kom je onderweg niet tegen, gelukkig wilden ze in Krossbu wel een broodje voor ons klaarmaken.
Uiteindelijk arriveerden we in Lom, een niet onaardig toeristenplaatsje met een niet onaardige staafkerkje en een tamelijk onaardige camping.
Het bebouwde gedeelte van Noorwegen is met vlag en wimpel het minst het aanzien waard.
Ik ben niet zo'n architectuur-fanaat, maar het land is in dit opzicht welhaast barbaars.
De meeste Noorse plaatsjes hebben in hun centrum een stel winkeltjes, ogenschijnlijk uit de jaren zestig.
Alles beton en alles plat.
Wel praktisch overigens, nergens parkeerproblemen of smalle straatjes.
De huizen zelf zijn bijna allemaal van hout, maar wie de donkerrode verf uitgevonden heeft, moet rijk zijn geworden van de royalties.
Erg saai op den duur.
Het leukste stadje was wat ons betreft Bergen, het leukste dorp Lærdalsøyri.
Maar in het land der blinden is eenoog koning zullen we maar zeggen.
Eén bouwkundig hoogtepunt mag niet ongenoemd blijven en dat zijn de staafkerken.
Wat zijn die leuk en schattig.
Staafkerken zijn houten kerken die met behulp van grote dikke rechtopstaande palen zijn gebouwd.
De meeste zijn in de twaalfde eeuw gebouwd, meestal op de resten van een eerdere poging uit de eeuw daarvoor.
Toen bouwden ze ze helemaal van hout, maar binnen honderd jaar kwamen ze er al achter dat je de onderkant beter van steen kon maken als je je kerk wilde behouden.
Slimme jongens, die Noren.
Ze zijn opvallend klein en hebben meestal een groot aantal dakjes, wat ze natuurlijk ook zo schattig maakt.
De klokketoren staat er vaak nog naast.
In Noorwegen zijn er nu nog ongeveer 29 over.
Ongeveer?
Ja, de bronnen spreken elkaar nogal tegen.
Of de Noren kunnen niet tellen, of ze weten niet precies wat een staafkerk is.
In Heddal troffen we onze eerste staafkerk en meteen al de grootste.
Ze waren hem net aan het teren, op zich wel een leuk gezicht, alleen de bijbehorende stank was minder.
Dit schijnt zo eens in de tien jaar te moeten gebeuren.
De kerken zijn daarom aan de zuidkant vaak lichter dan aan de noordkant.
Die van Heddal is zo bekend dat ze er busladingen toeristen op af sturen, maar dat mag eigenlijk de pret niet drukken.
Passend genoeg was de tweede staafkerk de kleinste van het hele spul, namelijk die van Eidsborg.
We kregen hier een privé-rondleiding, wat gelijk een indruk geeft van de drukte.
Hij ligt dan ook buiten de doorgaande route.
Ernaast ligt een van de vele openluchtmusea in Noorwegen.
Het is werkelijk een schatje, zijn daken lopen tot bijna op de grond.
Het grappige is dat de meeste staafkerken een overdekte omgang hebben op de begane grond.
Die was voor de minder gelovigen zullen we maar zeggen.
Die van Borgund schijnt de meest authentieke te zijn.
Die werd vaak gebruikt als voorbeeld als ze een staafkerk wilden restaureren.
De vorm is prachtig, met name de daken zijn erg speels.
Het was er behoorlijk druk, maar het was wederom de moeite ruim waard.
De meeste staafkerken zijn nog steeds in gebruik, eromheen liggen altijd nog graven.
Vroeger waren ze van binnen aardedonker, met hooguit een paar kleine ronde raampjes bovenin.
Bij latere verbouwingen werden er vaak grote ramen gemaakt, anders konden ze waarschijnlijk de bijbel niet zien.
Maar de mooiste wat ons betreft was die van Urnes.
Hij ligt fantastisch mooi op een heuveltop aan het Lustradal.
Vanaf het pontje was het nog een eind klimmen, maar wat istie fraai.
Van binnen en van buiten heb je fantastisch oud houtsnijwerk.
Ze hebben er zelfs een dekoratie-stijl naar genoemd.
Het was ook de enige kerk (waar we binnen zijn geweest) waar je op de eerste verdieping kon komen.
Hier kreeg je een goede indruk van de hout-constructie zelf en kon ik dankzij de balustrade nog enkele foto's binnen nemen zonder flitser.
We hebben nog andere staafkerken bezocht, maar die waren wat ons betreft niet echt bijzonder.
We stonden vlak naast die van Røldal en Lom op de camping.
Onderweg kwamen we die van Ringebu tegen.
In het openluchtmuseum Maihaugen in Lillehammer stond er ook één, oorspronkelijk uit Garmo, maar die telt niet voor de statistieken.
Waarom is me een raadsel, want die in het openluchtmuseum van Oslo telt weer wel.
Ach ja, tellen is ook een vak.
Vanuit Lom reden we door Billingsdalen en Breiddalen langzaam omhoog.
Het landschap werd steeds ruiger en kreeg op weg naar Geiranger een echt hoogtepunt.
De tolweg naar Dalsnibba is van zand, voert naar 1476 meter hoogte, maakt een heel stel haarspeldbochten, heeft geen vangrail, verwerkt dagelijks vele bussen, maar is gelukkig erg breed.
Dat maakt de tocht naar boven nog net om te doen voor iemand met hoogtevrees.
Maar op Dalsnibba heb je een onvergetelijk uitzicht.
Beneden op 0 meter hoogte liggen enkele kleine speelgoedscheepjes op een schattig klein vijvertje.
Als je nog eens goed kijkt zie je dat die scheepjes joekels van cruise-schepen zijn en dat het vijvertje het wereldberoemde Geirangerfjord is van zo'n vier kilometer lang.
Huiveringwekkend hoog.
De afdaling naar Geiranger gaat over drie plateau's.
Elke keer denk je dat je beneden bent, en dan komt er weer een stelletje haarspelden.
De camping van Geiranger ligt midden in het centrum aan het fjord.
Prime position met uitzicht op de nodige cruise-schepen.
Vanaf Geiranger namen we het pontje naar Hellesylt.
Van de vier bussen die ons vergezelden kwam er eentje uit Israel en eentje uit Japan.
Onnodig te zeggen dat het er toeristisch was.
Aan boord werd er nog wat oninteressante kolder vertelt over de omgeving.
Het uitzicht was daarentegen fantastisch.
Steile rotswanden met dito watervallen zorgden voor een prachtige tocht.
Op weg naar Stryn konden de visueel vermoeide ogen eventjes uitrusten, hoewel het ook hier best mooi was.
Na Olden moesten ze echt weer openblijven, want we gingen door een niet al te breed dal over een smalle weg met bijbehorend uitzicht.
Bij het Brigsdal bezochten we de Jostedalsbre, een grote gletscher.
De reisgids sprak van een wandeling van een klein half uur, maar die moet twee eeuwen geleden geschreven zijn toen de gletscher een stuk dichterbij lag.
Nu was het toch zeker een uur lopen over een lastig terrein.
Het resultaat was echter adembenemend.
Aan de voet van de gletscher vonden we ijsschotsen in het meer ervoor en zagen we kleine zwarte stipjes op de sneeuw.
Dat laatste bleken gletscherbeklimmers te zijn.
Zij liever dan ik.
De voet van de gletscher had de meest fantastische kleuren tussen wit en blauw in.
Je kon ook diepe spleten zien.
Onvergetelijk.
Over de Strynefjell namen we weer wel de oude weg.
Fantastisch mooi, er vielen veel meertjes en watervallen te bewonderen.
Jammer dat het een zandweg werd, dat betekende dat je toch af en toe even op de weg moest letten.
Het stuk naar Geiranger deden we gewoon weer opnieuw, die is toch mooi genoeg.
Ditmaal verlieten we het Geirangerfjord over de Adelaarsweg, elf haarspeldbochten omhoog.
Bij de laatste grote bezienswaardigheid hadden we pech dat het zwaar regende.
Daardoor kon je de Trollstigveien niet echt goed zien liggen.
Dit is een verzameling haarspeldbochten die langs een rotswand loopt.
Ook hier genoeg toerisme op de reusachtige parkeerplaats.
Dit was natuurlijk wel de plaats om voor de thuisblijvers wat trolletjes te kopen.
Even verderop lag ook de gigantische rotswand van Trolltindan in wolken gehuld.
Je kunt niet altijd mazzel hebben.
Ja kijk, Noorwegen is nou niet bepaald het fietsland bij uitstek.
Zeker niet als je geen mountain-biker bent.
Maar toch kun je hier prachtige ritjes maken.
Het lijkt me echter geen pretje om hier echte trektochten te maken.
Dan moet je langs te veel drukke wegen.
En je moet van te voren uitzoeken welke tunnels wel te doen zijn en welke niet.
Ik heb één keer de fout gemaakt om een onverlichte tunnel onverlicht binnen te fietsen.
Je kunt beter een spannende horrorfilm gaan bekijken.
Je ziet geen hand voor je ogen, je kan zelfs je fietslampje niet meer vinden en het enige wat je kunt doen is als de wiederdeweerga omdraaien, opgelucht ademhalen als je je hand weer kan zien en om de tunnel heen rijden.
Ik heb zo'n negen keer gefietst, en op een of andere manier was 20 km de magische grens.
De eerste keer was ik moe en de weg kwijt, een andere keer stuiterde er een schroefje uit mijn fiets (onvindbaar natuurlijk), dan hield de weg op, of volgde er na een steile beklimming een zelfde kaliber afdaling en dan draai je liever voor de afdaling om dan erna.
Een rondje rijden zat er bijna niet in, meestal bij gebrek aan wegen.
Als je een rustige weg kiest, is het verder wel lekker rijden.
Het mooiste tochtje maakte ik vanuit Eidsdalen op en neer naar Norddal, een heel verstild dorpje met een zeshoekige kerktoren.
Noorwegen is best fietsvriendelijk.
Op drukke stukken weg in de dorpen ligt er attent een fietspad naast de weg.
En als de ruimte wat krap is dan volgt het fietspad een wat andere route.
Prima natuurlijk, alleen jammer dat ze dan wel eens een richtingbordje vergeten.
Zo mis je wel eens een afslag en samen met de al eerder genoemde kaartproblemen zorgt dat ervoor dat een toertochtje wel eens in een puzzeltocht ontaardt.
Veel lotgenoten tref je overigens niet.
De gemiddelde Noor mag dan sportgek zijn, hij is nog niet zo gek om op een fiets te gaan zitten.
Voor culinaire bevrediging kun je het beter dichter bij huis zoeken.
Moet je in Noorwegen moeite doen om een dorp te vinden zonder winkel, je moet haast even veel moeite doen om een restaurant te vinden.
De meeste kans heb je overdag langs de grote wegen, waar je wel wat restaurantjes kunt aantreffen.
Die zijn echter 's avonds vaak gesloten.
We hebben diverse malen uit gegeten, vaak maar één stapje boven McDonalds nivo.
Eén keer had ik rendiervlees in reepjes, dat was heerlijk.
Een andere keer kreeg ik een lap rendiervlees die smaakte naar mislukte frikandel.
Verder hebben we veel vis gegeten.
Jammer genoeg was het Engels van de Noren en het Noorse taalboekje niet goed genoeg om te kunnen determineren welke vis het nou precies geweest is.
Meestal was dat wel lekker.
De winkels zijn over het algemeen goed gesorteerd en zoals gezegd: je vind er genoeg.
Na de eerste keer boodschappen doen zit je de Noorse kronen nog om te rekenen naar Euro's, maar als je een leuke vakantie wil hebben, doe je dat geen tweede keer.
Noorwegen is namelijk pittig duur.
En het maakt niet uit of je nou naar een Coop, een ICA, een Rimi of een Kiwi gaat, het wordt allemaal niet goedkoper.
Je kunt er natuurlijk prima barbecuen, er is genoeg variatie aan vlees en de kwaliteit is prima.
Verse vis vinden valt niet echt mee, zeker niet als je beseft dat die vis vlakbij jou gevangen zou kunnen worden.
Als specialiteiten probeerden we elandworst (elgepølse, heerlijk pittig), rendierworst (iets minder pittig), bananenpasta (zag eruit als babyprut, smaakte mierezoet) en hazelnootpasta (smaakte naar honing-caramel, ben benieuwd waar die hazelnoot gebleven is).
De gebruikelijke gruwelverhalen over de verkrijgbaarheid en kwaliteit van het Noorse bier waren zoals gewoonlijk overdreven.
In de supermarkt is bier tot 4.7% te koop, uiterst acceptabel dus.
Veel bijzonders is dat niet, gewoon de normale pilsvarianten.
Best lekker was het lichtbruine Bayerøl.
In een Vinmonopol kun je sterkere bieren krijgen.
Wat zij bokbier noemen, noemen wij hier dropwater.
De Gull Mack en Ringnes Extra Gold waren kleine lichtpuntjes.
Na het natuurgeweld van het fjordengebied is het Gudbrandsdal maar gewoontjes.
Als je met dit dal in Noorwegen begint, is het waarschijnlijk prachtig mooi, te vergelijken met bijvoorbeeld het Moezeldal (maar dan zonder druivenstokken).
Het is heel breed en voor Noorse begrippen tamelijk dicht bevolkt en druk.
Om de paar kilometer heb je een camping en een dorp.
Het bovenste deel is nog best spectaculair, daarna wordt het snel minder.
In Lesja zagen we de zus van Cora niet, al was het alleen maar omdat we achteraf gezien de verkeerde kant inkeken.
Bij Otta lag een oud heuvelfort.
Bij nader inzien eigenlijk wel vreemd, ik dacht dat dat typisch Keltisch was, terwijl die toch nooit in Scandinavië zijn geweest.
Bij Hundorp bezochten we nog een paar grafheuvels uit de Vikingtijd.
Eén was versierd met een steencirkel, dus ook op dat gebied ben ik nog aan mijn trekken gekomen.
Eentje was met een luik afgesloten, daar kon je binnen in afdalen.
Best nog groot van binnen.
Lillehammer is bekend van zijn zeer geslaagde Olympische Spelen.
Voor een Noors stadje is het best wel aardig en er zijn behoorlijk wat restaurants, maar het is goed dat we er niet voor om gereden zijn.
Eén ding is daar echter wel de moeite waard en dat is het openluchtmuseum van Maihaugen.
Je verslijt daar een flinke plak schoenzool, maar dan zie je ook wat.
We waren er de hele dag zoet mee, en zelfs Elke was hevig geïnteresseerd.
We werden in vloeiend Nederlands begroet.
Bij nadere inspectie bleek het Nederlands niet helemaal accentloos, maar we zijn eigenlijk vergeten te vragen of de spreekster nou Nederlandse was of niet.
Misschien heeft ze vanwege de Spelen de taal geleerd.
Naast de standaardgrappen van de rondleiding en de verplichte staafkerk waren er ook leuke dingen te zien, zoals twee grote boerderij-complexen.
Ook is het leuk dat er moderne huizen uit de vijftiger tot en met de negentiger jaren opgenomen zijn.
Terug naar je kindertijd, dat is best grappig.
Met name Elke was daardoor gefascineerd.
De ambachten waren ditmaal binnen, maar aangezien het hoogseizoen net voorbij was, was daar niemand te vinden.
Geen gemis overigens.
Verder hadden ze de tentoonstelling over de geschiedenis van Noorwegen ten onrechte goed verstopt, want ook die was goed gemaakt.
Toen we toch in de buurt waren bezochten we het overbekende Vikingschip in Hamar.
Ideaal als het regent.
Dat ding is best leuk.
Het is eigenlijk heel erg simpel gebouwd, alleen verrekte groot.
Het is zo'n beetje het enige moderne gebouw van Noorwegen dat de moeite waard is.
Binnen waren ze bezig met de voorbereidingen voor een congres.
En nee, dan ligt er dus geen ijs in.
Aan de verbindingsweg tussen Oslo en Göteborg wordt hard gewerkt.
Over een paar jaar zal het lekker opschieten over de vierbaansweg, maar voorlopig moeten we het met twee banen omleggingen doen.
Dat schiet dus niet echt op.
Nou hadden we ook drie dagen uitgetrokken voor de terugreis en dat is gelukkig ruim voldoende.
De eerste overnachting was in Halmstad.
Dat bleek een hartstikke gezellig plaatsje te zijn.
Wel iets verder van de camping aan zee dan in de boeken vermeld, maar Elke vond het half uurtje fietsen over vlak terrein niet erg.
We hebben heerlijk gegeten op het marktpleintje.
Wat ze je verder ook willen wijsmaken, de brug van Malmö naar Kopenhagen is echt een stuk sneller dan het pontje.
Dat zit hem niet zozeer in de oversteek zelf, maar in de aan- en afrijroute die veel tijd kost.
Nou nog een brug tussen Puttgarden en Rødby en we hebben weer een uur gewonnen.
De tweede overnachting konden we in Duitsland houden.
Dat was wel zo praktisch, want van dat gegoochel met allerlei soorten kronen word je ook niet vrolijk.
Toch handig, zo'n Euro.
Het is wel een cultuurshock, Duitsland na Noorwegen.
Ordnung muss sein!
Maar ja, wel voortreffelijk en niet duur gegeten...
De laatste dag kwam blijkbaar heel Duitsland thuis en was het tot Osnabrück afzien.
De Nederlanders waren gelukkig al wel thuis, daar schoot het goed op.
Wat een land! Fantastisch! Daar gaan we zeker nog een keer heen. Dan kunnen we ook het oosten eens een keer bekijken, doen we de Trollstig in de herkansing en zullen we zien of Trondheim echt minder mooi is dan Bergen. En dat reisje naar de Noordkaap? Dat komt ook vast wel eens.