Dit jaar zat augustus niet in de vakantietijd.
Dat was een goede reden om weer eens de Britse eilanden op te zoeken.
Onze blik viel al snel op Ierland.
Dat kenden we nog van onze fietstochten in 1990 en 1991 en (in mindere mate) 1997.
We waren erg benieuwd in hoeverre het land door de recente economische vooruitgang veranderd zou zijn.
In Ierland kom je niet zo maar met je camper, daar moet je wel wat voor doen.
Je kunt rechtstreeks via Bretagne, maar dan ben je al een lange dag aan het rijden.
Daarom gingen wij via Engeland.
Nou kun je dat ongetwijfeld met twee nachtboten en een race tegen de klok over het Engelse vasteland doen, maar dan is je vakantiegevoel natuurlijk ver te zoeken.
En zodoende stonden we woensdagmiddag in Hoek van Holland klaar voor de boot.
Het was een in alle opzichten rustige overtocht naar Harwich.
Uiteraard had de boot weer vertraging, net als drie jaar geleden naar Wales, en om dezelfde reden, namelijk een defecte schroef.
En dan nog steeds op de boot reclame maken dat de verbinding zo snel en betrouwbaar is.
Dat is wel lef hebben!
Om een uur of acht stonden we weer op de vertrouwde camping in Bradfield.
Iets minder vertrouwd trouwens, want de konijntjes en de muizen waren verdwenen.
De nieuwe eigenaren hadden de vogeltjes en de pub echter gehouden, zodat we in ieder geval de halve finale van het WK voetbal konden zien.
De volgende ochtend waagden we dan de grote oversteek.
Drie jaar geleden vanuit Wales naar Harwich ging dat op een zaterdag soepeltjes, maar nu hadden we toch diverse hindernissen te nemen.
Ten eerste was de M6 opgebroken, ten tweede was het op een doordeweekse dag veel en veel drukker en ten derde was er sprake van wateroverlast.
Je zou toch zeggen dat ze in Engeland wel een regenbuitje gewend zijn, maar blijkbaar was er sprake van noodweer.
Rondom Coventry lag het hele verkeer in puin, en wij zaten daar uiteraard middenin.
Na een klein uurtje in een uitzichtloze file had ik er genoeg van.
Marjan stippelde een grote omweg over A- en B-wegen voor mij uit en verloste ons zo uit de ellende.
We kwamen om een uur of zeven in ons beoogde doel aan, Newcastle Emlyn in Wales.
De camping Afon Teifi lag wat ver van het dorp, maar gelukkig was er tegenover een hele goede pub, de Pensarnau Arms.
Daar konden we van het eten en de eerste Engelse pinten genieten.
We zaten al redelijk dicht bij Fishguard, dus hadden we de volgende ochtend tijd over voordat we de boot moesten hebben.
Die besteedden we in Cenarth, een leuk dorpje in de buurt van de camping.
Dat hadden we wegens de drukte drie jaar geleden overgeslagen.
Maar nu was het er heerlijk rustig en konden we van de oude brug en omgeving genieten.
En voor de volgende keer: er is ook een camping in Cenarth en die ligt een stuk leuker!
Onderweg kwamen we ook nog langs Castell Henllys, een op de oorspronkelijke plaats nagebouwd prehistorisch dorp.
Een heel erg interessante lunchplek, vooral omdat ook een poging was gedaan om de binnenkant zo goed mogelijk te doen.
Alleen waren ze volgens ons de schoorstenen vergeten.
Ruim op tijd kwamen we in Fishguard aan en na wederom een kalme overtocht kregen we dan eindelijk Ierland in zicht.
Hè, hè.
Nou, het wegennet in Ierland is nog niet af, maar er wordt hard aan gewerkt!
Het meest voorkomende bord is het rechthoekige knaloranje "Major road works ahead".
Dat betekent dat ergens binnen tien kilometer tussen vijf jaar terug en nu wegwerkzaamheden zijn (geweest).
En dat kan variëren van een verdwaalde pion tot een volledige opbreking.
Ja, Engels is in Ierland een heel andere taal!
En die bordjes blijven dus ook wel eens staan als ze al lang en breed uitgeworked zijn op de road.
In ieder geval heb je dan prima wegdek.
Als je op een weg terechtkomt waar nog niet aan gewerkt is, dan hoop je overigens wel dat dat dan binnenkort gaat gebeuren, want het is erg slecht voor je glaswerk.
Het aantal vierbaanswegen neemt nu snel toe, vooral vanuit Dublin.
Verder heb je grote doorgaande tweebaanswegen met wat ik maar even het Griekse systeem noem.
Je hebt dan een hele brede vluchtstrook waar een langzamere auto naar moet uitwijken als een snellere auto wil inhalen.
Uitermate onhandig, gevaarlijk en vermoeiend, maar de Ieren zweren er blijkbaar bij.
Naast het normale formaat tweebaansweg heb je dan ook nog in de verlaten streken veel eenbaanswegen waar je allebei de richtingen op mag rijden.
Dat is dan een heel gepuzzel als je elkaar ontmoet, maar met een smalle camper en een vriendelijke Ier kom je daar over het algemeen wel uit.
In Ierland kun je niet zonder kaart als je ergens wilt komen.
Wij hadden die van de AA.
Maar er zijn toch ook richtingborden?
Jawel, maar die zijn vermoedelijk voor de sier.
Het plaatsen gaat denk ik als volgt: 's morgensvroeg laden de richtingbordplaatsers de borden op hun vrachtautootje.
Vervolgens duiken ze de pub in tot vijf voor vijf.
Dan herinneren ze zich die borden weer en zetten ze die vlug in willekeurige volgorde in een willekeurige richting op de kruispunten.
En die ene die dan overblijft laten ze achter in de pub, waar ze weer van vijf tot twaalf in zitten.
Kortom, als je de weg zoekt in Ierland, kijk dan eerst op de kaart, gebruik vervolgens je gezond verstand, vraag het desnoods aan een Ier, maar negeer de borden!
Ook apart zijn de op de weg geschilderde aanwijzingen zoals "slow" en "no overturning".
Als ze die onder elkaar zetten dan doen ze dat in de rijrichting, dus van onder naar boven.
Terwijl je toch echt gewend bent om van boven naar beneden te lezen.
Dan staat er "overturning no".
Òf dat is krom Engels òf er is een "w" aan het eind weggevallen (je bent in Ierland tenslotte), maar het maakt hoe dan ook een verschil.
De Ieren rijden overigens links, wat geen enkel probleem is, behalve 's morgens vroeg en 's nachts.
Ze geven de maximum snelheid in kilometer per uur aan.
Da's toch weer een stukkie anders dan in Engeland, waar dat in mijlen per uur gebeurt.
En dat betekent dat je met 50 in Ierland niet moet gaan scheuren, en in Engeland je niet moet ergeren aan de onbegrijpelijk lage snelheidslimiet op een vierbaansweg.
Toch even wennen...
Op richtingborden zijn de afstanden in mijlen als het een oud richtingsbord is en in kilometers als het een nieuw richtingsbord is.
Da's op de fiets een stuk vervelender dan met een camper zullen we maar zeggen.
Langs de weg kom je bijna overal picknickplaatsen tegen.
Dat maakt het plannen van een toertochtje een stuk gemakkelijker.
Terwijl de rest van Europa zweette onder een genadeloze zon, genoten wij van een graadje of 25 met een lekker fris briesje. Heerlijk, ideaal vakantieweer. Regent het veel in Ierland? Welnee, we hebben in drie weken tijd twee regenbuien gehad. Dat waren dan wel gelijk twee forse en memorabele hoosbuien. Tijdens de eerste in Kilkenny gingen twee mensen voor het eerst hun tentje opzetten en gingen ze na een half uur toch maar eens de verregende gebruiksaanwijzing bestuderen. Zeer onderhoudend, ze waren de volgende ochtend dan ook letterlijk snel afgedropen. Op weg naar Dun Aengus op de Aran-eilanden hadden we wind mee, werden vervolgens in Dun Aengus volledig overspoeld, om op de weg terug wederom wind mee te hebben. Curieus verschijnsel. Ik moet wel toegeven dat de Ieren zelf licht van slag waren door het uitbleven van hemels vocht. Ze vonden het maar raar. Het zal dus normaal gesproken toch wel vaker regenen in Ierland...
Vijftien jaar geleden was Ierland in verval.
Dorpen werden verlaten en er heerste grote werkloosheid.
Emigratietips voor de jeugd stonden op de voorpagina van de lokale bladen.
Inmiddels heeft er een volledige omslag plaats gevonden.
Er wordt weer volop gebouwd in de dorpen, er zijn weer jongeren te zien op straat en Polen worden met open armen ontvangen, want er is een groot te kort aan arbeiders.
Wat gebleven is, is de spreekwoordelijke vriendelijkheid en gastvrijheid van de Ieren.
Wij voelden ons alle drie vrijwel onmiddellijk thuis in dit land.
Iedereen groet iedereen, iedereen wil een praatje met je maken.
Dat maakt alle mogelijke andere ellende ineens heel erg draaglijk.
Alleen stomdronken Ieren zijn onuitstaanbaar.
Die zijn er echter niet veel, want het bier is er veel te duur.
Aan het Ierse accent van het Engels moet je een paar uur wennen, maar dan zijn ze uitstekend verstaanbaar.
Altijd lekker om de taal in je vakantieland te spreken, één van de grote voordelen van Ierland.
Ik heb wel de indruk dat men veel trotser is geworden op het Ierse Gaelic.
Ik heb het veel meer gehoord en gezien dan vijftien jaar geleden.
We zijn ook in twee gebieden geweest waar Gaelic de eerste taal is, de zogenaamde Gaeltacht.
Maar zowel op Dingle als op de Aran-eilanden hoor je dan nog steeds het meest Engels.
Wel ontbreekt daar vaak de Engelse vertaling bij verkeersborden en dergelijke.
We gokten er maar op dat in kritische gevallen (zoals "no smoking"!) de vertaling wel niet zou ontbreken.
Als je het Iers geschreven ziet, dan maak je je ernstig zorgen over tongverrekkingen bij het uitspreken ervan.
Dat valt in de praktijk wel mee.
Drie klinkers achter elkaar worden vaak als een "i" uitgesproken, de combinatie "gh" wordt helemaal vergeten en "mh" staat voor een "v".
Zo wordt "taoiseach" (minister-president) gewoon "tisa" en het laatste deel van de plaats "Dun Laoghaire" "lierie".
Desalniettemin is het verlies van enig mondvocht bij het uitspreken van de Ierse plaatsnamen niet te vermijden.
Onze tocht door Ierland begon in het zuidoosten.
Allereerst bezochten we het Irish National Heritage Park bij Wexford.
Dat is een soort samenvatting van alle Ierse historische plekken.
Je vindt er dus prehistorische hutten, een prehistorisch graf, een steencirkel, een oud kerkje met kloostercellen, een oude molen, een Vikinghuis enzovoorts.
Ook is er een crannog nagebouwd.
Buiten Ierland is een crannog een paalwoning in het meer, in Ierland zelf is het een nederzetting op een eiland.
Dat was heel erg leuk, alleen is het net niet echt.
Er ontbreekt een soort magie die de echte historische plekken in Ierland wel hebben.
Moeilijk uit te leggen.
Kilkenny is een gezellig oud stadje en die heb je niet zo veel in Ierland.
Naar aanleiding van een tip op het internet (zie archill.net, ook een leuk verslag over een tocht door Ierland trouwens) kochten we op het kasteel een Irish Heritage Card.
Dan mag je een jaar lang op heel veel plekken gratis binnen.
Wij hebben die er in ieder geval dik uitgehaald.
Als extra bijeffect krijg je dan nog dat je vaker een museum of iets dergelijks binnenstapt, het is immers toch "gratis".
In Kilkenny kun je ook de ronde toren beklimmen.
Ronde torens zijn gebouwd door de monniken om zichzelf en hun schatten te kunnen verschuilen voor de Vikingen.
Karakteristiek is de ingang op een paar meter hoogte, waar je dus zonder hulpmiddelen niet in kan komen.
Je komt ze in diverse staten van verval tegen in Ierland, maar deze is volgens mij als enige beklimbaar.
Een aparte ervaring en een mooi uitzicht op Kilkenny zelf.
's Avonds kozen we een pub uit om te eten en om naar traditionele muziek te luisteren.
Dat we per ongeluk ook de finale van het WK voetbal zagen was een bonus.
De Rock of Cashel is wereldberoemd in Ierland.
Op een hoge rots bij het plaatsje Cashel staat binnen een ommuring een kathedraal, een ronde toren en een kloostercomplex.
Een tien voor ligging en authenticiteit.
Ook een tien voor ventilatie want het dak van de kathedraal ligt er af.
Dat is op wel meer plekken in Ierland zo.
Ik kreeg de hele dag "I am a rock, I am an island" niet meer uit mijn kop.
Iets verderop ligt het kasteel van Caher.
Naar verluid het best bewaarde kasteel van Ierland.
Elke vond het heerlijk om er in rond te pionieren.
De meeste toeristische attrakties zijn overigens goed verzorgd in Ierland.
Over het algemeen is het parkeren goed geregeld en er wordt vaak een toelichtende film vertoond.
Die werd door Marjan heel knap van een doorlopende vertaling voorzien voor Elke.
In Clogheen bleven we een dag extra.
Niet omdat het daar zo prachtig was, maar omdat daar een leuke camping voor Elke was.
In de buurt van Fermoy bezochten we de graftombe van Labbacallee.
Kinsale is een belangrijke oude havenstad in het zuiden van Ierland.
Het werd door twee grote forten beschermd.
Daarvan is Charles fort goed bewaard gebleven en wordt druk bezocht.
Best leuk, onder andere staan de barakken en het gouverneurspaleis er nog.
Kinsale zelf is niet onaardig, maar veel en veel te druk.
Gelukkig zag ik een bordje verboden te parkeren over het hoofd, zodat we daar nog de boodschappen konden doen.
In Ierland wordt in de eet- en drinkbehoeften grotendeels door pubs voorzien.
Zo'n Ierse pub is echt bijzonder.
Het is nog steeds dè ontmoetingsplek en je kunt er drinken, kletsen en vaak ook eten en naar live muziek luisteren.
Je ziet er mensen van alle leeftijden, van baby tot bejaarde.
Ze zijn tegenwoordig allemaal rookvrij, een geweldig pluspunt.
En sterker nog, iedere Ier houdt zich aan het rookverbod.
Dat moeten ze in Nederland ook eens invoeren.
Als bijeffect zie je regelmatig mensen naar buiten gaan om te gaan roken.
Ook zie je steeds meer biertuinen.
Die zijn in het regenrijke Ierland uiteraard overdekt, maar erg populair, want je mag er roken.
Het uit eten is niet goedkoop te noemen, de prijzen zitten ongeveer op Nederlands nivo.
Maar de kwaliteit is over het algemeen prima.
Er is volop lamsvlees verkrijgbaar en meestal is ook de Irish stew erg lekker.
Maar de verse kreeft in de Tigh TP op Dingle was het meest bijzonder.
Toen we de eigenaar ermee complimenteerden, zei hij dat we "die man daar" aan de bar maar moesten bedanken, want die had ze die dag gevangen.
Als je aan Ierland denkt, dan denk je meteen aan Guinness.
Die is daar recht van de tap het lekkerst.
Maar er zijn ook verwante Ierse bieren, zoals Murphy's en Beamish.
En naast het normale lager is er hier en daar nog wel een lekkere bitter te vinden, zoals Smithwick's.
Jammer genoeg wordt al dat lekkers nauwelijks in flesjes maar vooral in blikjes verkocht.
De aanwinst van slechts vijf nieuwe bierflesjes (waarvan twee nota bene uit Engeland) is dan ook een nieuw diepterecord.
Aan mij is het niet besteed, maar Marjan heeft weer de nodige Ierse whiskey's ingenomen.
Ze zijn minder dan de Schotse whisky, maar hebben toch een eigen karakter.
Je dagelijkse boodschappen moet je in Ierland goed plannen. Niet ieder dorp heeft namelijk een winkel, en als die er wel is, dan heb je geheid een parkeerprobleem. Het gaat duidelijk goed met de Ieren, er is volop keus, ook in groenten en dergelijke. Op dat gebied is er veel verbetered. Opmerkelijk was dat veel winkels een "Pools hoekje" hadden met specialiteiten uit Polen. Dat is natuurlijk niet zo raar met zo veel Poolse gastarbeiders. Het was ook wel een mooie overgang van onze vorige zomervakantie in Polen. In veel winkels is verrassend genoeg geen bier te krijgen, maar wel wijn. Daar moest ik uiteraard het fijne van weten. Het blijkt dat het verkrijgen van een licentie om bier te verkopen erg duur is, met name voor kleine winkeltjes. Het zal misschien wel in het aantal dronken Ieren schelen, maar ik ben toen toch maar een noodvoorraadje gaan aanleggen... De prettigste en trouwens ook meest voorkomende supermarkten waren die van de Supervalu.
In het zuiden van Ierland ten westen van Cork begint het landschappelijk aantrekkelijk te worden.
Een kronkelige kust met onverwachte baaitjes en mooie rotsblokken.
Zo zag de baai van Courtmacsherry er heel kleurrijk uit.
Clonakilty was een aardig plaatsje en de even verderop bezochte steencirkel van Drombeg had een mooi uitzicht op de zee.
Skibbereen hebben we niet gezien, want daar zat het verkeer op de rotonde ervoor zo volledig vast, dat we er maar omheen gereden zijn.
Dat ging over het smalste weggetje wat we gehad hebben en ik was aan het einde ervan bijzonder opgelucht dat we geen tegenligger hadden ontmoet, toen we aan twee kanten tegelijk de struiken raakten.
Na Skibbereen was het een tijdlang opvallend rustig, omdat daar niemand meer langs kwam natuurlijk.
In het zuidwesten van Ierland heb je vijf schiereilanden op een rij.
Daarvan hebben we er vier bezocht.
De vijfde, Iveragh met de Ring of Kerry, hadden we al eens op de fiets gedaan en sloegen we gezien de verwachte drukte maar over.
Ze waren alle vier erg mooi en hadden alle vier duidelijk een eigen karakter.
Mizen (de "i" spreek je ook echt als korte "i" uit) heeft twee opvallende punten, namelijk Mount Gabriel en Mizen Head.
Mount Gabriel is een berg van zo'n 400 meter hoog die je in de wijde omgeving kunt zien.
Er bovenop staan twee koepeltjes (radarstations) waardoor je hem van verre kunt herkennen.
Op Mizen Head aan het uiteinde staat een vuurtoren die je kunt bezichtigen.
Je kunt daar alleen te voet komen over een speciaal daarvoor aangelegde brug.
Je hebt een prachtig uitzicht over de kliffen en er zit best wel een leuk museumpje bij.
Sheep is verreweg het kleinste en rustigste schiereiland.
De wegen zijn nog smaller dan op Mizen.
Op het eind kom je op Sheep's Head.
Je kunt daar een hele mooie wandeling maken naar een andere vuurtoren.
Die vuurtoren is niet de moeite waard, maar het uurtje wandelen er naar toe wel.
Vandaaruit reden we naar Glengarriff, een toeristisch maar tegenvallend plaatsje.
Maar het ligt wel heel erg strategisch.
Beara is vergeleken met de andere schiereilanden ontzettend ruig.
Het toerisme is daar in opkomst.
We zijn er in één dag overheen gereden en dat is eigenlijk een beetje te zwaar.
Als je geen vogelliefhebber bent, dan is de punt niet bijster interessant.
Maar met name de noordkant is erg spectaculair en de Healy Pass was een van de hoogtepunten van de vakantie.
Dat is toch wel een van de mooiste uitzichtpunten die ik ooit heb gezien.
Verder is het ook een paradijs voor steenhoopliefhebbers, maar daar hadden we te weinig tijd voor, zodat het bij een bezoek aan de steencirkel van Derreenataggart beperkt gebleven is.
Een gepland bezoek aan een ogham steen (steen met speciale inscripties) ging niet door omdat de eigenaar entree (of parkeergeld) vroeg.
Op weg naar Dingle kwamen we weer langs Moll's Gap, een mooi uitzichtpunt met uitzicht op de hoogste berg van Ierland, de Carrantuohill.
Zestien jaar geleden hadden we hier het uitzicht bewonderd en de cd's in het toeristenwinkeltje laten staan die we ongetwijfeld nog in Cork zouden kunnen kopen. Die fout maakten we nu niet meer! Het schiereiland van Dingle is erg toeristisch, mogelijk nog toeristischer dan de Ring of Kerry.
Maar het is dan ook de moeite waarde.
Vergeleken met Beara is Dingle zelfs liefelijk te noemen.
Je vindt hier heel veel oude overblijfselen, vooral op kerkelijk gebied.
Onze camping was naast een heel goed bewaard gebleven 8e eeuws kerkje, de Gallarus genaamd.
Nog een tip voor Hollanders: als je niet de borden volgt, maar één afslag later pakt, dan kun je dat ding gratis (en legaal) bezoeken.
Anders heb je wel een mooie parkeerplaats, maar moet je (eigenlijk illegaal) toegang betalen.
Aan de andere kant, de man bij de kassa gaf ons nog leuke tips voor bezienswaardigheden, die ik later met de fiets afgegaan ben.
Heel populair is de Slea Head Drive, een rondje langs het uiteinde van Dingle.
Bussen doen die allemaal met de klok mee, en ik kan het weten, want ik heb ze allemaal moeten ontwijken.
We bezochten het Blasket Heritage Center, een mooi en groot gebouw waarin wordt verteld over het leven van de mensen op de Blasket eilanden.
Dat bleek alleen niet zo'n interessant onderwerp te zijn.
Als je op een moeilijk bereikbaar en onvruchtbaar eiland gaat wonen, dan kun je natuurlijk wachten op een hongersnood.
En dat inwoners zich 's avonds in de winter rot gaan vervelen en hun memoires gaan schrijven lijkt me ook voor de hand liggend en weinig bijzonder.
Maar de Ieren vinden het blijkbaar opmerkelijk en de voormalige bewoners (de eilanden zijn inmiddels ontruimd, toch iemand die een helder moment had) worden nu zo'n beetje vertroeteld en in de watten gelegd, omdat ze het oude Iers en de oude Ierse cultuur zo goed in stand hebben gehouden.
Iets meer gezond verstand had wat mij betreft wonderen kunnen verrichten.
Op het tochtje bekeken we verder nog het ringfort van Caher Conor.
We hadden nog graag het noorden van Dingle bekeken door over de Connor Pass te gaan.
Dat hebben we maar uit ons hoofd gezet toen bij aanvang van de pas bleek dat je auto maar twee ton mocht wegen.
Onze camper is net een tikkie zwaarder en hoewel de gemiddelde Ier het niet al te nauw neemt met de regels, besloten we toch maar om te draaien en dat deel te laten zitten.
Daarom schoten we gelijk door het binnenland in naar Adare.
Dat moet het mooiste dorp van Ierland zijn, maar het is mij verder ontgaan waarom dan.
Je kunt nog wel het lokale kasteel bezoeken, maar daarvoor moet je zo veel ingewikkelde trucs uithalen dat we dat maar hebben laten zitten.
Graag of niet hoor!
Niet zo gek ver vandaan ligt Lough Gur.
Daar zijn veel veel vondsten uit de prehistorie te bewonderen.
Het is al een wat ouder museum en de kennis van de kassière en de bewegwijzering liet wat de wensen over.
Maar toch wel aardig om er geweest te zijn.
Vlakbij lagen nog het Giant's Grave en de stokoude steencirkel van Grange en die maakten nog veel goed.
Ierse dorpen bestaan over het algemeen uit één brede lange straat met kleurrijke huizen. Dan heb je geen huisnummers nodig. Het roze huis in de hoofdstraat volstaat. Het doet een beetje Amerikaans aan, hoewel je dus vermoedelijk beter kunt zeggen dat Amerika Iers aandoet. In zo'n dorpje vind je dan vaak een winkeltje en uiteraard een paar pubs. Vijftien jaar geleden kon ik schrijven dat één op de tien Ieren een pub hadden en dat die andere negen er in zaten. Dit zal ik nu wel moeten corrigeren naar één op de twintig. Maar die andere negentien zitten er nog steeds in! De kleine stadjes zijn eigenlijk nauwelijks groter en zeer dorps van karakter. En grote steden? Nou ja, die heeft Ierland eigenlijk niet. Ik durf zelfs de stelling wel aan dat Dublin gewoon een wat uit de hand gelopen dorp is.
Campings zijn er eigenlijk niet zo gek veel in Ierland.
Ze passen allemaal in een dun boekje, dat wordt uitgegeven door het Irish Tourist Board.
Het is aan te bevelen om dat (ruim) voor vertrek even bij het Iers Verkeersburo te bestellen.
Kost nauwelijks iets en alle campings die de moeite waard zijn, staan er in.
De rest (en dat zijn er weinig) zijn namelijk campings die vol staan met grote stacaravans, liefst in de buurt van een zandstrandje, en dat weet je het verder wel.
De campings zijn vrijwel allemaal goed uitgerust en hebben vaak ook een keuken voor de stakkers die vanwege de regen niet buiten kunnen koken.
Voor campers en caravans zijn vaak asfaltstroken met een grasveld beschikbaar.
De minst leuke camping was die van Virginia.
Daar stond een stomdronken Ier met zijn caravan, die de hele dag zijn favoriete muziek keihard aan had staan.
Dat dat niet onze favoriete muziek was, was tot daar aan toe.
Het verzoek van de campingeigenaar om het rustig aan te doen negeerde hij.
Alleen ons verzoek om de muziek rond kinderbedtijd te staken, vond gehoor, en dan alleen nog maar om dat we Elke bij hadden.
Die moest dus extra vroeg naar bed...
Natuurlijk had de man van de camping gegooid moeten worden, en omdat dat niet gebeurde volgt dus deze oneervolle vermelding.
Je hebt overigens in die buurt geen keus, er zijn geen andere campings.
Het caravanveld van Clonakilty was bar ongezellig, dan kon je beter tussen de tentjes gaan staan.
De leukste camping voor Elke was die van Clogheen.
Die had een kinderboerderij en daardoor waren er veel kinderen waarmee ze kon spelen.
Die kwamen dan wel uit Ierland, want Nederlandse kinderen hebben we niet gezien.
Maar Elke vindt dat ze Engels spreekt en stapte, met een door ons overgetypt talenboekje, gewoon op de kinderen af en begin gezellig te kleppen.
In Clogheen speelde ze met Aislinn, Anya en Tom uit Belfast.
In Glengarriff was Winston de campinghond de belangrijkste attraktie.
Met hem en met Rebecca, Rachel en Samantha speelde ze tot in de vroege avonduurtjes.
Op Dingle leerde ze een kaartspelletje van een Iers kind en speelde ze met Enya, een Engels sprekend Duits kind.
Opmerkelijk is dat de Ierse kinderen tot heel laat mogen opblijven.
Tot tien of elf uur is geen uitzondering.
Het is moeilijk om de beste camping te bepalen.
Die van Corofin is klein, maar ligt midden in het dorp tegenover de pub.
Die is qua lokatie bijna niet te verslaan.
Dat lukt eigenlijk alleen maar de Nagles camping bij Doolin.
Uitzicht op de Cliffs of Moher, tegenover de ferry naar de Aran-eilanden en een kwartier lopen van de pub van Gus O'Connors zorgden voor het beste Ierland gevoel.
Dat was zestien jaar geleden zo, en dat was nu weer het geval.
Ook niet onaardig was de camping van Rush ten noorden van Dublin.
Daar stond je op de top van de duinen op vijf meter afstand van het strand.
Maar het was wel vechten om een klein plekje en het nabijgelegen dorp stelt weinig voor.
De camping van Dunbeacon tenslotte had een geweldig uitzicht op Sheep en gezellige plekken, maar was tamelijk primitief en lag echt volledig verlaten van wat voor voorzieningen dan ook
Na een avontuurlijk tochtje door Limerick bereikten we het museum van Craggaunowen.
Dit is een openluchtmuseum rond een oud kasteeltje.
Heel aardig, met als hoogtepunt de leren boot waarmee Tim Severin de Atlantische Oceaan is overgestoken om te bewijzen dat St. Brandaan dit mogelijk ook gedaan zou kunnen hebben.
Hij wordt netjes bewaard in een soort kas.
In Kilfenora bezochten we het lokale Burren museum en de kerk met enkele beroemde hoge kruisen.
Daarna trokken we echt de Burren in.
Zestien jaar geleden waren we langs de rand van dit gebied gefietst, maar nu gingen we er dwars doorheen.
En dan mag het toeristisch en bekend zijn, het is toch fenomenaal mooi.
In een hele rotsachtige bodem zijn geulen uitgesleten en daar groeien hele zeldzame plantjes in.
Dat ze zeldzaam zijn doet er niet toe, het is gewoon een apart en heel woest gezicht.
Bij de dolmen van Poulnabrone vonden we nog net een parkeerplaatsje, zodat ik toch weer aan mijn megalithenquotum kwam.
Verderop bezochten we nog de Aillwee Caves.
Een goed georganiseerde maar dure attraktie met verder doorsnee grotten.
Doolin was weer een beetje thuiskomen na zestien jaar.
Terwijl Marjan en Elke een paardrijritje probeerden te organiseren, ging ik eens informeren naar de ferry naar de Aran-eilanden.
Dat blijkt een dure hobby te zijn, 40 Euro per persoon (en 20 voor Elke).
Toch maar geboekt, want zo vaak krijg je de kans niet om daarheen te gaan.
Het werd een memorabel tochtje.
De Aran-eilanden zijn echt de moeite waard.
We zijn alleen op het grootste eiland geweest, Inishmore.
We hadden onze eigen fietsen meegenomen, dat scheelde weer een heel geregel met fietsen huren.
Zoals overal in Ierland vind je hier scheidingsmuurtjes langs de weilanden, maar hier zijn ze alleen veel dikker en zitten er veel meer gangetjes tussen.
Een heel apart gezicht.
De grote bezienswaardigheid is Dun Aengus, een Iron Age fort aan de rand van een klif.
Indrukwekkend mooi, en de hevige stortbui verhoogde eigenlijk alleen maar de sfeer.
Over de terugvaart kunnen we kort zijn.
Ik zal nooit een fan worden van kleine bootjes.
Bij elke golf schieten ze een paar meter de lucht in, brrr.
Terwijl ik een foto van de Cliffs of Moher vanuit zee aan het nemen was, werden we "overspoeld" door zo'n golf.
Gelukkig was degene die net voor me stond nogal fors gebouwd, zodat die het meeste water opving.
Maar ik was dolblij toen het tochtje er op zat, ik deinde nog uren na.
Toen we binnendoor het westen van Ierland verlieten, bezochten we nog Clonmacnoise.
Dat is een van die onverklaarbaar magische plaatsen die je in Ierland tegenkomt.
Aan de oevers van de Shannon vind je een hoge heuvel waarop een oud kloostercomplex ligt met een ronde toren.
Een schitterend gezicht en heerlijk om over rond te dwalen.
Het was zondag en ik weet niet of dat de reden was dat er een mis buiten werd gehouden.
Dat had nou ook weer niet gehoeven, maar het voegde wel iets toe.
In Ierland is paardrijden erg populair. Toch kostte het nog wat moeite om een tochtje te maken, want doordat we zoveel trokken, was het moeilijk om vooraf iets te regelen. Uiteindelijk bleven we lang genoeg in Doolin. Daar konden Marjan en Elke onder begeleiding van een meisje een ritje van een uur maken. Ze kwamen langs de kust en hadden uitzicht op de Cliffs of Moher en de Aran-eilanden. De paarden waren op wankele toeristen ingesteld en dus waren ze zo mak als een lammetje. Toen duidelijk was dat Elke best wel een beetje kon paardrijden, mocht ze nog een half uurtje op een echt paard in de buurt galopperen.
In Ierland kun je nog steeds lekker fietsen, als je maar de drukke doorgaande wegen vermijdt en de zeer toeristische plekken.
Wat dat betreft waren de plaatsen waar ik tijd had om uitgebreid te fietsen een beetje ongelukkig.
In Clogheen maakte ik de klim naar de Sugarloaf Hill waar ik een geweldig uitzicht had op de Vee Valley.
Op Dingle maakte ik een schitterende tocht van ruim vijftig kilometer.
Eerst ging ik naar de heerlijke plek van Brandon Creek.
Dit is een inhammetje van de Atlantische Oceaan met een aanlegsteiger.
Volgens de legenden is dit de plaats waar St. Brandaan vertrok voor zijn tocht naar Amerika.
Historisch juister is dat hier in de zeventiger jaren Tim Severin met zijn leren boot hem achterna ging.
Ik kon verder langs de voet van Brandon Mountain en Brandon Peak.
Het is nogal moeilijk te zien welke van de twee het hoogste is, maar één van die twee is dus de tweede berg van Ierland.
Ja, die heilige Brandaan heeft zijn sporen hier wel nagelaten, drie keer raden wat de meest populaire naam voor een Bed & Breakfast is hier.
Eerst bezocht ik nog wat steenparen, daarna kwam ik bij het Iron age fort van Cathair Deargain, dat ik helemaal voor mezelf had.
Het duurde even voordat ik door had dat die geen ingang had, anders dan een opstapje over de muur heen.
Het fort is heel mooi gerestaureerd, je kon zelfs het souterrain (vluchtweg, tevens koelkast) in één van de stenen huizen goed zien liggen.
Het vlakbij gelegen huis van de raadgever (Fothrach an tSainsleara) was iets minder, maar dat werd even verder gecompenseerd door het schattige 6-11e eeuwse kerkje van Kilmalkedar (Chill Mhaoilcheadair).
Het dak was er vanaf, maar er stond een stokoud stenen kruis en een stokoude zonnewijzer.
En weer op korte afstand stond een beetje van de weg af nog een op de Gallarus lijkend kerkje: An Clochan Dubh, de zwarte kapel.
Deze is inderdaad een stuk donkerder dan de Gallarus en het dak is er af, maar verder is hij eigenlijk net zo mooi als de Gallarus, maar ontloop je de tientallen toeristen die je daar vindt.
Het tochtje sloot ik af met bezoeken aan een ogham steen midden in de duinen (deze was wel gratis) en aan An Riasc, een oude kloosternederzetting waar alleen de onderste twintig centimeter bewaard is gebleven.
Typisch was het slingerende muurtje dat de scheiding moest voorstellen dus het heilige en het woongedeelte.
In die buurt vond ik ook mijn laatste stenen, die de warme dag in stijl afsloten.
Bij Doolin fietste ik nog naar een graftombe.
Daarbij verdwaalde ik nog behoorlijk, maar dat was mijn eigen stomme schuld.
Ik had de kaart verkeerd geïnterpreteerd.
Toen ik op weg naar andere steenhopen achter elkaar drie bussen tegen kwam, had ik er genoeg van.
Fietsen rond Doolin is wel mooi, maar het is er wel slalommen om de bussen heen.
Vanaf Clonmacnoise gingen we dwars door Ierland naar het oosten toe.
Als voorproefje voor de hoofdmaaltijd die Newgrange heette, gingen we eerst naar Loughcrew.
Daar liggen ook diverse megalithische tomben en we moesten die dag toch nog iets doen, dus gingen we er maar even kijken.
Onvergetelijk.
Er zijn drie heuvels waarop drie stelsels van graftombes liggen.
Wij pakten de middelste, die van Carnbane East.
Die zou als enige van binnen te bezoeken zijn.
Dat klopte wel, maar de twee gidsen wilden eigenlijk gaan lunchen.
Ze lieten ons even de binnenkant zien, maar als we meer wilden zien, moesten we een uur wachten.
Die korte tijd die we binnen hadden, was voldoende, maar ook zeer indrukwekkend.
Na een niet al te lange gang kwamen we in een ruimte met drie nissen.
In alle drie de nissen waren de stenen versierd, de ene nog mooier dan de andere.
Maar ook buiten was het een en ander te zien, want er liggen diverse kleinere graven omheen.
Ook daarvan zijn vele stenen versierd, maar dat is soms moeilijk te zien, omdat ze verweerd zijn.
Als je bovenop de grootste tombe gaat staan, heb je een wonderbaarlijk mooi overzicht.
Dan zie je dat de tombes gegroepeerd zijn en dat er scheidslijnen tussendoor lopen.
De gidsen verklaarden achteraf dat dat waarschijnlijk scheidingen tussen families zijn.
Ook waren diverse stenen rood, maar dat schijnt door de verwering te komen en is dus niet doelbewust door de bouwers gebruikt.
Een heerlijke rustige plek, een van de hoogtepunten van de vakantie.
De volgende dag gingen we naar Newgrange.
We waren al door alles en iedereen gewaarschuwd dat we vroeg moesten zijn, want anders liep je het risiko dat je niet alles kon bezichtigen.
Klokslag kwart over negen waren we bij het bezoekerscentrum Bru na Boinne.
Daar kregen we stickers voor de bustijden naar Newgrange en Knowth.
Bustijden?
Ja, je mag niet meer zelf naar die graven rijden, je wordt erheen gebracht met bussen.
Een hele toeristische kermis dus.
We begonnen met Knowth.
Dat is een knopperd van een grafheuvel met een hoop kleintjes eromheen.
Het onderzoek daarnaar is een paar jaar geleden afgerond en de boel is zo goed mogelijk gerestaureerd.
Het was leuk om de geschiedenis van de plek te horen, en om de restauraties buiten te zien.
Maar je kwam eigenlijk nauwelijks binnen, bovenop viel het uitzicht tegen en je kon eigenlijk maar een kwartier vrij ronddwalen, want dan ging je bus al weer weg.
Newgrange maakte zijn faam daarentegen wel waar.
OK, bij het restaureren daarvan zijn aan de buitenkant vermoedelijk wat foutjes gemaakt (de wand moet eigenlijk op de grond liggen...), maar je mocht er tenminste naar binnen.
En daarbinnen was het toch echt de moeite waard.
Ik ga het hier niet allemaal uitleggen, maar het komt er op neer dat op een ingenieuze manier op 19 tot en met 23 december bij zonsopgang de zon door een hele smalle spleet naar binnen schijnt, door de gang precies op de achterste nis van de grafruimte.
Het effect werd voor de toeristen even nagedaan, en dat was nep en toch indrukwekkend.
De gids was verder to the point, en dat was een hele verademing.
Ook hadden we iets meer tijd om de omgeving in ons op te nemen, maar dat was eigenlijk nog te weinig.
Terug in bezoekerscentrum gaven we ons alle drie op voor de loterij.
De familie van den Buijs die meedoet aan een loterij?
Jawel, er worden namelijk 100 mensen geloot uit alle bezoekers aan Newgrange die dat willen.
Die mogen dan op één van de bovengenoemde dagen live het Newgrange effect aanschouwen.
Dus misschien plakken we er in december nog een vakantie in Ierland achteraan.
Heel misschien...
De laatste dagen brachten we door in Rush, aan de kust ten noorden van Dublin.
Daar stonden we vlakbij het strand.
Een raar gezicht trouwens: iedereen die het strand bezoekt, parkeert zijn auto doodleuk op het zand.
Je hebt dan dus achter elkaar de zee, de mensen en de auto's.
En dan valt het 's avonds niet altijd mee om door het zand te ploegen om weer op de weg te komen!
Een vermakelijk gezicht.
Elke was een beetje koortsig dus we hebben een beetje rustig aan gedaan.
Een van de aantrekkelijke kanten van Ierland zijn de vele muziek-optredens in de pubs.
Ik heb de indruk dat die populairder zijn geworden in zestien jaar tijd.
Er wordt erg veel volksmuziek gespeeld, hoewel het soms wel eens in een soort country & western wil ontaarden.
Het eerste en meest indrukwekkende optreden was van de groep Whiskers of Lichen in Kyteler's Inn in Kilkenny.
Ze waren met zijn vieren: een hele goede zangeres (tevens bodhran en fluit), een gitarist (tevens zanger), een accordeonist en een (dwars)fluitist.
Ze gaven Elke een mooie introductie van de Ierse volksmuziek, met veel invloeden van onder andere Planxty.
Toen ze aan het eind van de avond bekend maakten dat je ook een CD van ze kon kopen, was de eerste koop snel gesloten.
Het tweede optreden op de camping van Glengarriff was een stuk minder.
Een slechte geluidsafstelling maakte de zangpartijen een marteling om naar te luisteren en de muziek had te veel country invloeden.
Maar een hoogtepunt was het spontane optreden tussendoor van een (naar schatting) 12-jarige violist met zijn vader, die te gast waren op de camping.
Die jongen speelde grandioos op een voor hem vreemde viool.
En toen zijn vader het onvolprezen "Las Vegas in the hills of Donegal" aanhief, konden wij als enige meezingen.
Dat is namelijk een nummer waar je vijftien jaar geleden in Donegal dood mee werd gegooid.
Toen we de vader later spraken, bleek dat dit nummer van de Goats Don't Shave inmiddels als een traditional wordt beschouwd.
Apart om achteraf gezien de geboorte van een traditional meegemaakt te hebben.
Ook over het derde optreden kunnen we kort zijn.
Wij zullen nooit liefhebbers van ballads worden.
Een ander hoogtepunt was de session in Corofin.
Op een session mag iedereen die een instrument kan spelen in de pub gaan zitten en meedoen.
Het begon met zo'n vijf mensen uit de buurt, maar in de loop van de avond kwam het totaal op zo'n zeventien man.
Die spelen niet allemaal tegelijk: als je een liedje kent, speel je mee en anders rust je even uit.
Onder andere speelden drie Duitsers mee die van wanten wisten, die krikten het nivo aardig op.
Leuk waren de spontane stukken die gespeeld werden nadat was aangekondigd dat het de vrijgezellenavond van twee bezoekers was.
Elke hield het langer vol dan Marjan.
Ze kreeg toch al veel complimentjes omdat ze zo goed geconcentreerd naar de muziek kon luisteren.
Mijn eerste session zestien jaar geleden zal ik nooit meer vergeten.
Die was in Gus O'Connors pub in Doolin.
Daar gingen we uiteraard nu weer heen.
Ditmaal zaten er drie muzikanten: een cither-, een fluit- en een Ierse doedelzakspeler (uilleann pipes).
Dat laatste instrument wordt niet met de mond aangeblazen maar met een blaasbalg onder de oksel.
De kwaliteit was hoog en we hebben er met zijn allen van genoten, maar Whiskers of Lichen was gevarieerder en spontaner.
Zo'n doedelzak, hoewel een schitterend instrument, is behoorlijk dominant in een sessie van drie.
Spontane bijdragen kwamen van een meisje dat lepels en cola-flesjes speelde en een jongen die bodhran speelde.
Al die live optredens stimuleerden ons tot de aanschaf van diverse instrumenten.
Uiteindelijk wil Elke de volgende keer dat we naar Ierland gaan ook meespelen, desnoods met een hobo.
Voor haar en Marjan kochten we een tin whistle (klein fluitje), terwijl ik me in Doolin liet voorlichten over de aanschaf en het spelen van een bodhran (Ierse trommel).
Uiteraard vonden we links en rechts nog diverse folk cd's.
Wat dat betreft is de verkrijgbaarheid in zestien jaar tijd aanzienlijk verbeterd.
In Ierland is het ook als stenenliefhebber goed toeven.
Er zijn met name in Zuid-West Ierland diverse concentraties van steenhopen.
Over het algemeen zijn ze minder oud dan in Bretagne en het Verenigd Koninkrijk.
Een paar zijn zo bekend dat ze bewegwijzerd zijn en dus redelijk te vinden, maar in principe heb je de gedetailleerde kaarten van de Ordnance Survey (1:50000) nodig.
Daar staan dan wel gelijk zo'n beetje alle stenen op die er zijn.
In de buurt van Fermoy vonden we het wiggraf (wedge tomb) van Labbacallee.
Dat is mooi bewaard gebleven (of gerestaureerd).
Er zijn nog heel veel wigvormige graven in Ierland.
Later zagen we het Giant's Grave bij Lough Gur.
Heel bekend is de steencirkel van Drombeg.
Je moet daarvoor over een smal weggetje.
Het zou nog niet zo gek zijn om daar eenrichtingsverkeer in te voeren want de cirkel wordt druk bezocht.
En dan zijn wij nog met een smalle camper.
Achter ons zat nog een dikke Duitser met bijbehorende caravan.
Als die een soortgenoot tegengekomen was...
Drombeg is een "recumbent stone circle" wat betekent dat er een grote steen plat ligt, met daarnaast twee grote staande stenen en de rest van de cirkel.
Tegenover de grote steen is dan de ingang: weer twee grote staande stenen.
Buiten de stenen is nog een oude vuurplaats (fulacht fiadh) te zien en de resten van twee hutcirkels.
Samen met het zeer fraaie uitzicht maken die Drombeg echt de moeite waard om te bekijken.
We deden ook nog een poging om de drie stenen van Gurranes te bekijken in de buurt van het Knockdrum ringfort bij Castletownsend, maar de toegang tot het fort was niet te vinden.
Volgens mij heb ik ze heel in de verte vaag zien staan.
Zonder detailkaart en uptodate beschrijving konden we ook de steencirkel van Bohonagh niet zo snel vinden.
Met zo'n camper kun je uiteindelijk toch ook niet over alle zandweggetjes in de buurt gaan crossen.
Je moet eigenlijk wel weten of je er langs kunt en of je weer teruggedraaid komt.
Op de Beara vonden we nog de steencirkel van Derreenataggart, omdat die goed aangegeven was.
Die lijkt wel wat op die van Drombeg, het is ongeveer hetzelfde idee.
Ook hier weer een mooi uitzicht, nu richting Bearhaven.
Verder zagen we een fraaie steen, de Hag of Beara, die door de lokale bevolking wordt versierd.
Die zal we door de katholieke kerk overgenomen zijn.
De (smalle) weg naar de steencirkel van Ardgroom durfde Marjan niet aan.
Een paar dagen later konden we de cirkel van Grange bij Lough Gur eigenlijk niet missen.
Dit is een hele oude grote cirkel, waar de stenen tegen elkaar aan staan in een aarden wal.
Een hele fraaie plek met veel mooie stenen, waar je ook nog veel kenmerken van steenringen kunt zien, zoals de ligging van de ingang en speciale stenen bij speciale oriëntaties.
In een veld er naast ligt nog een kleinere en verwaarloosde steencirkel.
Op Dingle zijn niet veel ringen of graven te vinden, maar weer wel veel paren van staande stenen.
Met een goede kaart en een fiets is het een genoegen om die op te sporen.
Dan moet je wel lenig zijn, want je moet onder prikkeldraad door, over hekken heen klimmen of je een weg banen door een kudde koeien of schapen om ze te bereiken.
De meeste Ieren vinden het maar gek dat iemand die dingen gaat bekijken, maar ze geven vlot toestemming.
Van de meeste paren is maar één steen goed te zien.
De andere is vaak omgevallen of een stuk kleiner.
Ik vond twee paren op de Cnoc an Ghroigin (Knockavrogeen), één goed verborgen steen bij Reasc en een paar dat dienst deed als poort bij An Gort Mor.
Sommige op de kaart aangegeven stenen kon ik niet vinden.
Die zal ik over het hoofd hebben gezien, of ze zijn inmiddels verdwenen.
Op de Burren beperkten we ons tot de beroemde dolmen van Poulnabrone.
Bij Doolin bezocht ik nog een volkomen vervallen tombe, die echter wel een mooi uitzicht had op de kliffen van Moher.
De beroemde graven van Loughcrew, Newgrange en Knowth heb ik al bij Oost-Ierland besproken.
In Rush zit je precies aan de verkeerde kant van Dublin voor de boot die in Dun Laoghaire vertrekt.
Volgens de campingbaas was het heel simpel: als je om acht uur vertrok dan stond je veel te lang in de file, zodat je de boot van tien over elf wel eens zou kunnen missen.
Als je zeker van je zaak wilde zijn, dan moest je om zes uur 's ochtends vertrekken.
Ik haat die man, hoewel de mooie zonsopgang om half zes over de zee en het strand wel wat goedmaakte.
Als je geen files hebt, dan sta je om zeven uur al bij de boot.
En dan is het wel fijn dat als je daar verdwaalt (er ontbrak uiteraard weer een cruciaal bordje) heel Dublin tenminste nog uitgestorven is.
De overtocht naar Holyhead met een catamaran gaat wèl snel, je bent er eigenlijk zo.
Daarom konden we in Engeland nog een beetje verder komen en eindigden we uiteindelijk in Cheadle bij Stoke on Trent.
De camping stond eigenlijk iets verder gepland, maar die van Hales Hall kwamen we onderweg tegen.
Eigenlijk moest je lid zijn van een campingclub, maar toen Marjan met het ANWB-kaartje zwaaide was het al goed.
We kregen zoveel korting dat het met glans de goedkoopste camping van de hele vakantie werd.
Hij stond tegenover een reusachtige uitdragerij, waar zoveel troep werd verkocht dat je je ogen niet geloofde (vijf meter hoge replica's van de Eifel toren...)
Cheadle zelf is op het eerste gezicht een leuk oud marktplaatsje, maar op het tweede gezicht valt het wat tegen.
De lokale pub (the Royal Oak) was wel heel gezellig en het eten was lekker.
We hadden de volgende dag alle tijd en dan heb je uiteraard nergens files.
Daarom waren we lekker vroeg in Bradfield, waar we de rest van de dag van de zon genoten.
De vertraging op de overtocht naar Hoek van Holland viel een dag later ook nog mee.
De welkomststortbui in Hoek van Holland zelf was echter toch wel wat overdreven.
Ierland is een fantastisch land. Het was voor ons een soort thuiskomen. Ook Elke voelde zich daar prima op haar gemak. We hebben er ontzettend van genoten, één van de leukste vakanties ooit. Over zes jaar komen we weer terug!