Omdat we vroeg vakantie hadden, was dat weer een mooie gelegenheid om de Britse eilanden te bezoeken.
Dit jaar was Schotland aan de beurt.
De staande stenen bij Callanish op Lewis, het eiland Skye en de stenen in de Kilmartin vallei stonden hoog op het verlanglijstje en toen ik de route eens ging bestuderen, viel het meteen op dat je dan net zo handig wat meer eilanden van de Hebriden kunt bezoeken.
En zodoende ontstond het idee om er maar een eiland-vakantie in West-Schotland van te maken.
Schotland bereik je het gemakkelijkst door de boot van IJmuiden naar Newcastle te nemen.
Die hadden we dan ook al maanden van te voren geboekt.
De file tussen Den Bosch en Utrecht hadden we echter niet besteld.
Omdat we het voor vertrek wisten, konden we nog over Gorinchem om rijden.
En als je met Marjan op vakantie gaat dan ben je overal altijd ruim op tijd, dus stonden we nòg bijna vooraan in IJmuiden.
Ik wist niet dat ze een koning voor heel Scandinavië hebben, maar in ieder geval was de King of Scandinavia een lekkere boot.
Elke had wel zin in een uitgebreid buffet, dus het eten was snel uitgezocht.
En daarna heeft zíj in ieder geval wèl genoten van de avondshow.
Het bieraanbod was bedroevend (Grolsch en Newcastle Brown), maar ze hadden ook leuke niet-alcoholische cocktails.
Elke vond de Jack het lekkerst, fanta met een soort alcolholvrije Blue Curaçao.
De overtocht verliep 's nachts lekker rustig, zodat ik zowaar niet helemaal wakker ben gebleven.
We kwamen mooi op tijd in Newcastle aan en aangezien we redelijk vooraan stonden, lagen we al snel voor op het niet bestaande schema.
Onderweg misten we helaas de parkeerplaats bij de Twelve Apostles (een steenring), want Marjan moest nog even aan het nieuw gekochte kaartenboek wennen.
We arriveerden vóór half twee in Ardrossan, dus ruim op tijd om de boot van kwart over drie naar Arran te nemen.
Konden we gelijk eens uitzoeken hoe dat nou met die veerboten zat.
Tot onze verbazing moesten we als de bliksem kaartjes kopen, want ze hielden de boot van half twee nog wel even tegen voor ons.
Deze extra ingelaste boot stond dus niet op onze dienstregeling.
En zo begon de vakantie twee uur eerder dan gepland.
Als je op wilt schieten in je vakantie, dan moet je niet naar Schotland gaan.
Het is eigenlijk bedroevend hoe weinig autosnelwegen er in Brittannië zijn.
De niet-autosnelwegen zijn vaak vierbaans, maar die struikelen om de haverklap over een rotonde.
Ik ben dol op rotondes, maar als ze meer dan 30 auto's per minuut moeten verwerken, zijn ze puur onhandig en enorme file-veroorzakers.
Alleen hebben ze dat in Brittannië nog niet door.
Boven de lijn Edinburgh - Glasgow zijn er nauwelijks nog vierbaanswegen over, dus van de vorderingen die je daar maakt, moet je je niet te veel voorstellen.
Ze zijn zeer druk en inhalen is over het algemeen meer iets voor automobilisten die levensmoe zijn.
Op de eilanden zelf heb je smalle tweebaanswegen.
Op zich geen probleem, hoewel één lompe vrachtwagen op Skye vond dat hij meer ruimte nodig had en dus mijn buitenspiegel meenam.
Gelukkig kan je die elektrisch bedienen en dus bleef hij aan de draadjes hangen.
Alleen is het vanaf nu handbediening geworden.
Zo'n man gun je wel een hernia.
Op veel plaatsen in Schotland kan het nog smaller.
Dan rijd je over zogenaamde "single track" wegen.
Daar kan je net met één auto tegelijk op en verder heb je om de zoveel meter een passeerplaats.
Soms liggen die zo dicht achter elkaar, dat ze eigenlijk net zo goed een tweebaansweg hadden kunnen maken.
Op deze wegen moeten de andere passagiers mee uitkijken voor tegenliggers, want je kunt je natuurlijk niet veroorloven er eentje te missen.
Soms blijken tegenliggers meeliggers te zijn (gaan dezelfde kant op) of dwarsliggers (zitten op een zijweg).
Het is echt een systeem voor de beleefde autorijder.
Het zal dan ook wel niet werken in Italië.
Je kijkt wat de ander gaat doen en je past je daaraan aan.
En als je passeert dan groet je elkaar vriendelijk.
Opschieten doet het voor geen meter, maar je kunt regelmatig rustig van het uitzicht genieten.
De meeste buitenlanders hebben helaas niet door dat je verondersteld wordt opzij te gaan voor sneller verkeer (het kan je dokter zijn, zoals één folder het stelde) en dat je niet mag parkeren op een passeerplaats.
Fietsers hebben het ook niet gemakkelijk en moeten goed uit hun doppen kijken, want ze passen over het algemeen ook niet naast een auto.
We hebben enkele honderden kilometers gereden over dit soort wegen en net als het links rijden went het snel.
Alleen kan ik toch niet vaak genoeg herhalen dat ik blij ben dat we een smalle camper hebben...
De bewegwijzering is voorbeeldig.
Het is ons wederom niet gelukt om te verdwalen.
De AA Big Road Atlas van Britain werkte prima, alleen kunnen ze in plaats van de lokaties van de speed cameras zich beter concentreren op de single track roads die inmiddels breder zijn geworden.
Met name op Lewis deugde daar regelmatig geen hout van.
Veel gefietst hebben we niet.
Je wordt òf van de weg gereden òf van de weg geregend òf van de weg gewaaid.
Geen van de alternatieven was aantrekkelijk, dus zijn de fietsen alleen gebruikt als lokaal transport.
Ons eerste eiland was Arran.
Dit is een beetje van alles wat.
In het noorden is het behoorlijk bergachtig, in het midden wat vlakker en in het zuiden heuvelachtig.
Een beetje Schotland in het klein dus.
We verbleven op de camping van Lochranza, in het noorden.
Die lag prachtig in een dal en had als extra attraktie loslopende wilde herten.
Nou ja, wild.
Toen Elke in een vlaag van onoplettendheid struikelde, likte een hertje haar gezicht af als troost...
Bij het uit eten gaan was onze keus snel gemaakt, want er is maar één eetgelegenheid daar, namelijk het Lochranza Hotel.
Eventuele toekomstige concurrentie gaat het overigens moeilijk krijgen, want zowel het bier als het eten was voortreffelijk.
Onze rondrit over het eiland begon niet best.
Zowel de steencirkel van Auchagallon als die van Machrie Moor bleek onvindbaar.
Dat laatste kon eigenlijk niet en toen we een stukje terugreden bleek waarom.
Het verwijzende bordje was er afgereden.
Dat heb ik zo goed en kwaad als het ging weer teruggehangen.
Daarna werd het een stuk drukker op de parkeerplaats...
Op Machrie Moor staat een verzameling van 7 steenringen redelijk dicht bij elkaar.
Ze zijn gedeeltelijk uitgegraven uit het veen.
Elke ring is weer beetje anders, zowel qua vorm als grootte van stenen.
Dat heeft al tot veel speculatie geleid, maar vermoedelijk is het een soort prehistorische oecumene.
De lunch gebruikten we bij gebrek aan alternatieven in het sjieke Blackwaterfoot Kinloch Hotel.
Daar kreeg je chips bij de sandwiches.
In het zuiden bezochten we de Torrylin Cairn.
Leuk wandelingetje, maar de cairn stelde niet zoveel voor.
Het uitzicht was gelukkig wel de moeite waard.
Vanaf de supermarkt van Brodick reden we dwars door het binnenland, waar we Goat Fell in de wolken (niet) zagen liggen.
Wel vonden we aan de andere kant alsnog de steencirkel van Auchagallon aan een obscuur weggetje.
Was het toch allemaal weer goedgekomen.
Als je naar Schotland gaat, dan kun je je zwembroek wel ergens onderin leggen.
Het weer is daar bijzonder goed voorspelbaar.
Het regent er elke dag, de zon schijnt elke dag en de wind waait hard de hele dag.
Daarom vond ik de vraag van een Schotse campinggast of ik iets van de weersverwachting had gehoord bijzonder dom.
Hij ook achteraf.
Je hoort ons dus niet klagen over nat weer.
Het hoort bij Schotland en het maakt het landschap eigenlijk alleen maar aantrekkelijker.
En gelukkig hadden we geen last van overstromingen zoals in Engeland en Wales.
Wat wel tegenviel was de kou.
In heel juli is de temperatuur zowat niet boven de 15 graden geweest.
Affijn, hebben we in ieder geval voor het eerst echt nut van de camper gehad.
We begonnen ons echt een beetje zorgen te maken dat we na aanschaf van de camper alleen nog maar goed weer hebben gehad.
Zo spectaculair is de klimaatverandering dus nog niet.
Als het een keertje droog en zonnig is, dan heb je geheid last van de irritantste roofdieren van Schotland, de muggen.
Ze zijn kleiner dan in Nederland, maar steken veel gemener.
En dan heb ik nog mazzel dat ze Elke en Marjan over het algemeen veel lekkerder vinden.
Vooral 's ochtends en 's avonds zijn ze aktief.
Gelukkig waren we goed bewapend met flessen anti-mug en diverse horren.
Alleen de hor van de deur had net iets te grote mazen, zoals wij al snel konden constateren.
Vanuit Lochranza staken we over met een klein ferrybootje naar Claonaig.
Van daaruit reden we door het leuk uitziende plaatsje Tarbert naar Lochgilphead, onze tweede verblijfplaats.
Lochgilphead is een aardig en bedrijvig dorpje.
De camping is tevens de wasserette van het dorp, wat voor behoorlijk wat aanloop zorgt.
Je kunt heel leuk tea-en bij The Stables.
In de buurt van het Crinan Canal zouden nog een paar stenen moeten staan, maar die staan goed verborgen op privé-terrein.
Wel passeerde ik de schattige Oakfield Swing Bridge.
Vanuit Lochgilphead reden we naar Inveraray.
Onderweg bezochten we de Auchindrain Township, een croftersdorpje waar een openluchtmuseum van is gemaakt.
Dat soort dingen vindt met name Elke heel erg leuk.
De crofters vormden samen een hechte gemeenschap, ze deden heel veel samen.
Je kunt wel merken dat dit museum wat ouder is, ze zouden het eens een keer moeten opknappen.
Inveraray zelf is bijzonder toeristisch.
Het plaatsje zelf gaat wel, maar de attrakties zoals het kasteel en de gevangenis leken niet zo interessant, dus die hebben we maar laten zitten.
Eén van de hoogtepunten van de vakantie was Kilmartin Glen.
In deze vallei staan diverse oude monumenten, waarvan we er enkele bezocht hebben.
We begonnen met Dunadd, een oud ringfort op een wel heel strategische plaats.
Dit was na de Romeinse tijd de hoofdstad van het Ierse deel van Schotland.
De bewoners werden Scoten genoemd, en aan die Ieren heeft Schotland zijn naam te danken.
De plek waar hun koningen gekroond werden kun je na een stevige klim nog steeds zien.
Iets verderop liggen de fraaie steenrijen van Ballymeanoch, met vlak daarbij zelfs een henge (een ronde aarden gracht en wal constructie) en de cairn van Dunchraigaig.
Weer iets verder heb je bij Nether Largie een hele merkwaardige constructie van twee steenparen met daar tussen in een heel klein steencirkeltje.
Die liggen vlak bij de steenringen van Temple Wood (een beetje onhandig gevuld met keitjes) en de chambered cairn van Nether Largie South, waar je in kan.
Het feest wordt nog iets verder afgesloten in Kilmartin zelf, waar in de buurt van de Glebe cairn een heel mooi en hartstikke leuk museumpje is gebouwd.
De weg naar Oban was daarna best mooi, een beetje pukkelig landschap.
We arriveerden daar om half drie, dus ruim op tijd om de boot van vier uur naar Mull te nemen.
Het was dan ook jammer dat die volgeboekt was, maar de aardige meneer van Calmac zou zien wat hij voor ons kon doen.
Ondertussen moesten wij maar zovast de boot van zes uur reserveren voor alle zekerheid.
Om vier uur bleek dat we na wat passen en meten en manoeuvreren toch meekonden.
Als je zoveel eilanden bezoekt dan moet je nog wel eens met een bootje.
We hebben uiteindelijk 13 tochten gemaakt, van heel kort tot heel lang.
De langste was natuurlijk IJmuiden - Newcastle en terug met DFDS Seaways.
De resten deden we met Caledonian MacBrayne, ofwel Calmac: van en naar Arran, Mull en Iona, twee keer de oversteek van Corran bij Fort William en een driehoekje Skye - North Uist - Harris - Skye.
Normaal gesproken zien we wel wat we tegenkomen, maar nu hadden we ons terdege voorbereid op al die bootjes.
Calmac heeft een bijzonder uitgebreide en informatieve website met zelfs een volledige en downloadbare dienstregeling en die hadden we in afgedrukte vorm meegenomen.
Maar we hadden geen zin om vooraf alle boten te reserveren, dus het was even spannend of de geplande route wel zou lukken.
Want reserveren wordt wel aangeraden, maar nergens staat of het nou echt nodig is.
Onze ervaring is tweeledig.
Uiteindelijk hebben we alleen het kritische driehoekje vanaf Skye een dag voor de eerste afvaart geboekt, want die boten varen maar één of twee keer per dag.
Op de verbinding North Uist - Harris hadden we het laatste plekje, dus achteraf was dat waarschijnlijk een goed plan.
Aan de andere kant, bij iedere bootafvaart is geen auto blijven staan, alles kon altijd mee.
Dus als je ruim op tijd bent, zouden er geen problemen moeten zijn.
In juli tenminste, want in augustus zou het wel eens goed fout kunnen gaan, lijkt me...
Al die mensen van Calmac zijn trouwens ongelooflijk aardige en behulpzame lui.
Dat maakt het reizen direct een stuk aangenamer.
In ieder geval had ik geluk: op iedere overtocht was de zee als een spiegel.
En het uitzicht vanaf zo'n boot is toch weer heel anders dan vanaf het land.
Al met al waren de zeereizen een leuk onderdeel van de vakantie, leuker dan vooraf gedacht.
Mull is een prachtig eiland.
Spectaculaire landschappen, zee met hoge bergen, kleine weggetjes, heerlijk.
Wel ligt al dat fraais vaak in de wolken, met bijbehorend regenleed.
Vlak naast Mull ligt het kleine eilandje Iona.
Dat is het heilige eiland voor de Schotten, want vanaf hier heeft St. Columbanus het christendom verspreid.
Vanaf Fionnphort heb je er een mooi uitzicht op.
Op Iona bezochten we de beroemde abdij en een tearoom waarvan de opbrengst wordt gedeeld door de kerk en de lokale gemeenschap.
Die kerk is hier trouwens bijzonder aktief, ook in de goede zin des woords.
Vanaf Pennyghael doken we echt de rimboe in.
Fantastisch!
Je hebt de weg voor je zelf alleen, op een enkele irritant geparkeerde vogelkijker na.
En midden in die rimboe bij een prachtig uitzicht stond er een ingang van een camping.
Nou ja, camping, er stonden wat tenten en caravans op een terrein waar per ongeluk wat met graszaad geknoeid was.
Geen receptie, geen elektriciteit, geen toilet, kortom echt wild kamperen.
Daar had Elke nou net zin in, en samen met het uitzicht wist ze ons te overtuigen dat we die nacht in Killiechronan zouden blijven.
We konden op gas koken en uit Poolse ervaringen wisten we dat we genoeg elektriciteit voor een nacht hadden.
Eerst vertrokken onze buren om water te halen.
Zeker ergens bij een boerderij, dachten we nog.
Vervolgens vertrokken ze met de complete afwas.
Ja, dat ga je toch echt niet bij een boerderij doen.
Dus die mensen maar eens aangeschoten en er bleek wel degelijk een goed verborgen toiletblokje op 300 meter bij de boerderij te liggen.
Zo wild was dit wild kamperen uiteindelijk toch niet.
De volgende dag passeerden we wel meer van dit soort kampeerplaatsen, onder andere bij Calgary Bay.
Onderweg bekeken we de Eas Fors waterval, die eerst onder een bruggetje doorgaat, dan op een idyllisch vijvertje uitkomt en vervolgens spectaculair een klif afvalt.
Dervaig is een klein plaatsje met een heel apart rond kerktorentje.
En daar vlak bij zijn ook de staande stenen van Dervaig Center.
Binnen een kilometer moeten er nog een paar meer staan, maar het regende harder dan mij lief was.
Wel vonden we nog wat resten van een mogelijke cairn in de buurt.
Meestal vallen beroemde toeristische plaatsen tegen, maar soms, soms zijn ze echt leuk.
In die categorie valt zeker Tobermory, het hoofddorp van Mull.
Twee verdiepingen gekleurde huizen liggen als een soort hoefijzer om een natuurlijke haven heen.
Heel schattig.
Bovendien was er voldoende parkeerruimte en was het er gewoon gezellig.
In The Anchorage ankerden we voor een van de beste teas die we gehad hebben.
Dat ze ook nog de Levellers draaiden, hielp natuurlijk ook wel.
Onze laatste verblijfplaats was Fishnish, waar de zowel de camping als de vis inderdaad niks waren.
Die Schotten zijn hele vriendelijke en gastvrij mensen.
Wel een kategorie minder leuk en praatgraag als de Ieren, maar prettig genoeg om je de hele vakantie op je gemak te voelen.
Het accent is wel even wennen, maar na een paar dagen wel thuis te brengen.
We hadden in de contreien waar we verbleven eigenlijk wel verwacht om het schotse Gaelic te kunnen horen, maar dat wordt zelfs op de Outer Hebrides eigenlijk niet meer gebruikt.
Het enige Gaelic moest dus van de plaatsnaambordjes komen.
Soms zag je de gemangelde Engelse variant er nog onder staan, zodat je nog een vaag idee had hoe je ze moest uitspreken.
De meeste toeristen die je tegenkomt zijn zelf Schotten, zodat je in ieder geval het gevoel hebt dat je echt in Schotland zit.
Voor de rest kom je vooral Engelsen tegen en natuurlijk de onvermijdelijke Duitsers en Nederlanders.
En Belgen, maar die zijn meestal de weg kwijt...
Wij zijn nu niet bepaald slanke dennetjes te noemen, maar in Schotland voel je je ineens weer broodmager.
Wat je daar aan dikke schommels tegenkomt is schrikbarend.
Heel goed voor je eigenwaarde, maar ik vrees dat deze trend aan het overwaaien is naar Nederland en dat is verontrustend genoeg.
Jammer genoeg hebben we geen levende volksmuziek mogen meemaken.
Er zijn wel optredens, maar die zijn eerder wekelijks dan dagelijks en we zijn er toevallig niet tegen aan gelopen.
Wel kreeg ik nog goed advies in de Skye Music Shop in Portree.
Breabach was precies wat ik zocht.
En wachtend op de boot in Tarbert op Harris kon ik in de Harris Tweed Shop op mijn dooie gemak naar Skippinish, Skerryvore en Seth Lakeman luisteren.
Alleen van die laatste was geen CD te krijgen, dus daar moet ik nog achteraan.
Al die eilanden kennen een rijke verscheidenheid aan geloven.
Het ene eiland is katholiek, het andere protestant en weer een ander presbyteriaans.
Het bontst was het op Lewis, waar je zoiets als de protestanten, de vrije protestanten en de beetje vrije protestanten hebt.
Als je daar op zondag rondrijdt, ben je eigenlijk een tijdreis aan het maken.
Vrijwel alles is gesloten, behalve de kerken.
Veerboten varen niet.
En zowat elk dorp heeft minstens twee kerken en die worden nog intensief gebruikt ook.
Om van Mull naar Skye te komen, staken we eerst over van Fishnish naar Lochaline.
Daar kom je weer in een fraai landschap terecht, waar we later zijn teruggekomen.
Vlak voor Skye bezochten we nog het wereldberoemde kasteel van Eilean Donan.
Dat kent iedereen van het beroemde sprookjesachtige plaatje waar je midden in het water een kleine burcht ziet liggen, die alleen met een brug verbonden is met het land.
In werkelijkheid is de ligging inderdaad heel fraai, het interieur best interessant, maar de drukte zo groot, dat het eigenlijk niet leuk meer is.
Nou ja, aan die drukte dragen we natuurlijk ook zelf bij.
Skye is bekend om zijn landschap en zijn regen.
En ik moet zeggen, beiden waren indrukwekkend.
Als eerste werd het raadsel van de tol opgelost.
Er ligt tegenwoordig een vaste tolbrug van Kyle of Lochalsh naar Kyleakin op Skye, maar op internet was nergens de tolprijs te vinden.
Wel een hoop gekrakeel er over.
Proefondervindelijk stelden we vast dat de brug inmiddels tolvrij is, wat weer natuurlijk scheelde in het vakantiebudget.
Het begin van Skye is even schrikken, niet echt mooi en behoorlijk druk.
Maar na Bed&Breakfastford (dat geheel ten onrechte Broadford heet) begint het ergens op te lijken.
We gingen eerst over de single track road naar Elgol.
Vandaaruit heb je zo ongeveer het enige goede zicht (vanaf land) op de Cuillins, de grote bergmassieven van Skye.
Indrukwekkend, zeker als je net de Stonor Eagles van William Horwood herlezen hebt, waarin ze prominent aanwezig zijn.
Ook terug op de begaanbare weg naar Sligachan was het genieten.
Grote bergen links, water en eilanden rechts.
Onderweg naar Dunvegan passeerden we enigszins onverwacht de broch van Dun Beag.
Een broch is een dubbelwandig rond fort uit zo ongeveer de ijzertijd.
Van deze was het onderste deel nog blijven staan.
Je had er trouwens een prachtig uitzicht over Loch Braccadale.
Die oude bewoners wisten wel waar ze zo'n torentje moesten wegzetten.
Omdat de camping van Dunvegan alleen maar naar wier stinkende plaatsen had, reden we door naar Edinbane.
Vanuit Edinbane maakten we een rondje over het Trotternish schiereiland.
Dat werd een prachtige tocht, waar we eerst een pas gevonden souterrain in Kilmuir tegenkwamen.
Dat is een onderaardse gang die vroeger als koelkast en schuilplaats diende.
Je kon er helemaal doorheen kruipen, zeker zo'n 15 meter.
Dan moet je geen last van claustrofobie hebben.
Prachtig gerestaureerd door de lokale bevolking, een echte aanrader.
Het Skye Museum of Island life was niet onaardig, met veel informatie over de geschiedenis van de lokale bevolking, maar met wel erg opgeleukte huisjes.
Daarna werd het genieten van de mooie rotslandschappen van de Quiraing, de kliffen van Kilt Rock en de wat minder imposante Lealt waterval.
De rotspunt die de Old man of Storr heet was door de regen nauwelijks te zien, wat aan de ene kant bijdroeg aan de mysterieuze sfeer, maar aan de andere kant natuurlijk niet de bedoeling was.
We zullen dus nog een keer naar Skye terug moeten voor die ouwe sukkel.
Wie iets positiefs over Portree, de hoofdstad van Skye, wil vertellen, kan melden dat het een nuttige plaats is met winkels.
Daar wou ik het verder bij laten.
Uig (spreek uit Oewik) is ook niet veel soeps, maar dat ligt tenminste nog in een hele mooie baai.
Schotland is een paradijs voor bierliefhebbers.
Er zijn voldoende pubs, voldoende pubs met "real ales", en voldoende verschillende biersoorten.
Op voorhand wist ik van brouwerijen op Arran en op Skye, zodat ik Marjan kon wijsmaken dat mijn flesjesspaarwoede waarschijnlijk tot deze eilanden beperkt zou blijven.
Maar bijna elk eiland blijkt zijn eigen brouwerij te hebben en allemaal hebben ze zeer lekkere bieren in veel verschillende smaken.
Op Skye maken ze het wel heel bont.
Daar heb je de Isle of Skye brouwerij die Cuillin bieren maakt.
En je hebt de Cuillin brouwerij die, je raadt het al, Isle of Skye bieren maakt.
En dan nog raar vinden dat sommige toeristen het spoor een beetje bijster raken.
Al met al heb ik zo'n 40 flesjes gescoord, wat zo ongeveer een record is.
En dan had ik nog pech dat de bierenspeciaalzaak in Callander gesloten was aan het eind van onze vakantie.
Maar natuurlijk associëert iedereen Schotland met whisky.
Daarvoor is Marjan de expert in de familie, maar ze is helaas niet zo smaak-avonturier.
Ze heeft het dus op de Famous Grouse gehouden, op een enkel probeersel na in een pub.
We hebben geen whisky-destilleerderijen bezocht uit frustratie, want we mochten daar zes jaar geleden niet in omdat Elke te jong zou zijn.
Vanuit Uig namen we de boot naar North-Uist (spreek uit Oewist), het op een na noordelijkste van de zuidelijke eilanden van de Outer Hebrides (bent u daar nog?).
Berneray, North-Uist, Benbecula, South-Uist en Eriskay zijn op zich allemaal eilandjes, maar ze worden met elkaar verbonden door dammetjes.
Het landschap hier is volledig anders dan op welk ander eiland dan ook.
Op een berg op North-Uist en een bergrug in South-Uist na is het vrijwel volledig vlak.
Bij laag tij lijken de eilanden heel groot, bij hoog tij zijn het eigenlijk alleen maar aan elkaar geregen terpjes.
Fascinerend, deze afwisseling.
Het rare is dat je tegen de Atlantische Oceaan aan zit, maar dat de eilanden nauwelijks bescherming lijken te hebben.
Waarschijnlijk ligt er in het westen een heel breed ondiep deel, anders kan ik het niet verklaren.
Het grootste deel van het wegennet is hier single track.
Dat is iets minder aangenaam dan op Mull, want er wordt hier door de bevolking een stuk harder geracet.
Op Benbecula is de enige camping te vinden, en wel in Liniclate.
's Avonds zit je na een paar minuten wandelen in de duinen en aan het strand.
Als je daar heel stil bent, dan komen zeehonden met hun kopjes boven water om naar de toeristen te kijken.
En als je heel braaf bent, doen ze nog een paar kunstjes voor je ook.
Vanuit de camping hebben we een rondje gemaakt langs de eilanden.
Als eerste was op North-Uist de steenring van Pobull Fhinn aan de beurt.
Die ligt op een aangelegd platform met niet echt indrukwekkende stenen, hoewel de aparte toegangsstenen nog wel gaan.
Het uitzicht vanaf de steenring is echter fenomenaal.
Kreekjes en eilandjes en daarachter een grote heuvel.
Vanaf de steenring kun je bovenlangs naar de cairn van Barpa Langass.
Dan moet je wel dwars door het veengebied en moet je dus verrekte goed uitkijken waar je je voeten zet.
Slechts 1 promille van mijn stappen zette ik verkeerd neer, wat helaas onverbiddelijk drie keer natte voeten als gevolg had.
Dit tot grote hilariteit van de rest van de familie die natuurlijk wel bergschoenen had aangetrokken.
Barpa Langass is één van de mooiste grafheuvels die ik ooit gezien heb.
Ik vermoed dat die gerestaureerd is.
Je kunt er helemaal in, en hij heeft grote sluit- en dekstenen.
In Solas gingen we op zoek naar een tea-room.
Die vonden we warempel in een piepklein schoolgebouw dat als basisschool dienst doet.
De (oudere) leerlingen klusten bij als serveerster.
Hier konden we ook ons Gaelic op kleuternivo ophalen.
Op Benbecula moet je oppassen voor overstekende otters.
Dat staat tenminste op verschillende verkeersborden die je tegenkomt.
Nu kom je hier veel zeewild tegen, maar het is me toch echt niet gelukt een otter te zien, laat staan aan te rijden.
Op South-Uist bezochten we nog het aardige Kildonan museum over het lokale leven hier.
Zo lazen we dat de akkers hier zo onvruchtbaar waren dat ze ze bemesten met zeewier.
Toen we de boot naar Harris namen, konden we nog een blik opvangen van Berneray.
Vooral de gouden stranden vielen op, alleen het bijbehorende weer ontbrak.
De boot naar Leverburgh moet een ingewikkelde koers varen om de vele rotsblokken te omzeilen.
Het was zowiezo de meest ruwe overtocht en omdat de voorkant van de boot open was, kreeg menige auto een zoute douche.
Bij ons viel het nog mee, want er stond een hele dikke camper voor.
Gna, gna...
De tijd dat het eten in Brittannië beroerd was, is toch echt wel over.
We hebben in Schotland bijna overal heerlijk gegeten, of we nou naar een restaurant of pub gingen of bij de camper barcecueden.
Natuurlijk de diverse visjes, maar ook garnalen, lam en rund waren prima.
En die toetjes hè, ongeëvenaard.
Elke was dol op de pasteitjes (pie).
Een dieptepunt was de slappe magnetron zalmschijf in Fishnish (waar de vis niks was).
Die smaakte naar afwaswater.
Enkele leuke adressen waren het Lochranza Hotel op Arran en het Edinbane Lodge Hotel op Skye.
Memorabel was het bezoek aan de Pub on the Pier in Uig op Skye.
Zelden zo'n lekkere gekookte vis gehad.
En zelden zo'n beroerde bediening gehad.
Enige taktische tips: zorg ervoor dat je er precies op de openingstijd (zeven uur) bent en ga op een plekje zitten waar je goed zichtbaar bent.
Bestel je eten zo snel mogelijk en ga dan zitten genieten van de uiterst trage bediening van de andere gasten.
Drink een heerlijk biertje van de lokale brouwerij (waarbij je even aan de serveerster moet uitleggen welke soorten ze allemaal hebben...).
Ga dan om kwart voor acht genieten van je vis.
Vergeet het toetje verder, want anders red je het niet voor half tien.
Vanwege het eten zijn we er toch twee keer geweest.
Kenmerkend genoeg kregen we de tweede keer per ongeluk korting omdat de serveerster twee in plaats van drie hoofdgerechten had gerekend.
Deze omgekeerde fooi mocht ze houden vanwege onbewezen diensten.
Zucht...
Het lekkerste aten we bij de Bistro Inn in Strathyre.
Daar zijn we ook twee keer heen geweest omdat het zo goed was.
Veel keuze, veel lekkere dingen, goed bier, een gezellige pub en een leuke ongehoorzame hond.
Elke maakte ook haar pool-debuut hier.
Wat lunches betreft hebben we goede herinneringen aan de Cluanie Inn in Glen Shiel.
Wat een leuke pub op een magnifieke plaats.
Meestal probeerden we uitgebreid te tea-en rond lunchtijd: thee met scones en/of een gebakje.
Dat vinden we alle drie namelijk heel gezellig en dat Schotse eten is toch veel te vet om het twee keer per dag naar binnen te werken.
En er zijn genoeg plekken waar ze de tea de hele dag lang serveren.
Ons verste punt van de vakantie was uiteindelijk Harris & Lewis.
Het is één eiland, maar met twee heel verschillende karakters.
Harris is heel bergachtig en af en toe zo kaal dat je je op de maan waant.
Aan de kust liggen prachtige grote (en ongebruikte) zandstranden.
Lewis is een beetje heuvelachtig met grote turfvelden en wat meer bebouwing.
Er zijn geen campings (meer) op Harris, dus verbleven we bij de hoofdstad van Lewis, Stornoway.
Op Lewis zijn veel bezienswaardigheden.
Zo begonnen we met een stel steenringen.
Ceann Hulavig is niet bewegwijzerd, maar bleek eenvoudig te vinden, ook al omdat je hem van de weg af kunt zien liggen.
Cnoc Fillibhir en Cnoc Ceann a'Gharaidh liggen vlak bij elkaar en staan zelfs prima aangegeven.
Met name Cnoc Fillibhir was erg mooi, vermoedelijk zijn het twee concentrische ellipsen, hoewel voor de binnenste ellips andere verklaringen mogelijk zijn, omdat er nog maar vier stenen staan.
Opmerkelijk is dat je vanaf alle drie een heel duidelijk uitzicht hebt op Callanish.
En daar hebben we dan gelijk het hoogtepunt van de vakantie mee genoemd.
Callanish is een prachtige plek.
Op een hoge heuvelrug bij de inham van Loch Roag staan een vijftigtal stenen, van bovenaf gezien zo ongeveer in de vorm van een Keltisch kruis.
In het midden staat een hoge ranke steen van meer dan 4 meter hoog.
Het cirkeltje er omheen is klein, zo'n 11 meter doorsnede, maar bestaat uit grote hoge stenen.
Vanuit dat cirkeltje lopen twee dubbele rijen naar "exact" het zuiden en het noorden, en twee enkele rijen naar het westen en net niet het oosten.
In het cirkeltje is nog een kleine graftombe gepropt.
Er is altijd al veel speculatie geweest over het doel van deze stenen.
Het is allemaal wat ingewikkeld om uit te leggen maar de Pleiaden en de maan spelen vermoedelijk een belangrijke rol.
Het bezoekerscentrum wat er bij staat is alleen nuttig om de inwendige mens te versterken, want buiten bij de stenen wordt het allemaal minstens zo duidelijk uitgelegd.
En dan nog is dat eigenlijk onvoldoende.
Ietsjes verderop heb je de best bewaarde broch van Schotland, die van Dun Carloway.
Elke vond het museumpje wat er bij staat het leukst, met daarin uitleg en geluiden.
Maar ook de broch is de moeite waard.
Je ziet duidelijk hoe het dubbelwandige systeem nu precies werkte.
Wat kon je daar lekker veel troep kwijt!
Vervolgens togen we naar Gearrannan, een croftersplaatsje wat begin zeventiger jaren verlaten is en daarna gerestaureerd.
Weer veel en goede informatie over de levenswijze van de mensen aldaar, en de ligging op de kliffen werkt ook sfeerverhogend.
Je kunt zelfs in de gerestaureerde huisjes overnachten.
Een beetje nep, want de poepdozen zijn vervangen door echte wc's.
Zo kan ik het ook!
De bezienswaardigheden blijven elkaar hier opvolgen.
De Clach an Tursa steenrij bleek niet te vinden, maar we vond weer wel een gerestaureerde Noorse watermolen en bakkersoven.
Lekker handig dicht bij elkaar.
De eerste dag sloten we af in het Blackhouse museum van Arnol.
Dat is zo ongeveer hetzelfde als Gearrannan, alleen ligt het minder mooi.
De tweede dag rustten we uit en besteedden we aan Stornoway.
Een volmaakt oninteressante plaats, waar totaal niets te doen is, behalve de aankomst van de dagelijkse veerboot.
Wel waren midden in de nacht de winkels open voor het laatste deel van de Harry Potter serie.
Helaas was het niet mogelijk om de hele serie in één keer in het Engels te kopen, althans niet in Stornoway.
Uiteraard was de brouwerij gesloten op zaterdag en zelfs het vinden van een restaurant was nog een hele kunst.
Uiteindelijk werd het een Indiër, waar we de heetste gerechten zorgvuldig wisten te vermijden.
Elke vond op de camping wel haar enige vakantievriendinnetje, namelijk de Schotse Lisa.
Op zondag is hier om religieuze redenen (bijna) alles gesloten, dus zijn we weer gaan rondtoeren.
Eerst kwamen we langs de hoogste steen van Schotland, de meer dan 6 meter hoge Clach an Truiseil.
Vervolgens wandelden we over het veen naar de rare steenformatie van Steinacleit.
Hier vind je een cairn met daaromheen een grote ring van stenen.
Die cairn ligt een beetje raar tegen de rand van de ring aan en de duiding van het geheel is nogal controversieel.
Vanuit de cairn heb je weer uitzicht op de restanten van een dun (oud fort) midden in een meertje.
Op het meest noordelijke puntje heb je de Butt of Lewis, een plek met mooi kliffen en een vuurtoren.
Vlak daarbij ligt het gerestaureerde kerkje van St. Moluag, waar ik me eerst in allerlei curieuze bochten moest wringen om van buitenaf het interieur te fotograferen, om vervolgens toch nog de blijkbaar klemmende deur open te krijgen.
Omdat we er niet genoeg van kregen (en omdat we niets beters te doen hadden) bezochten we voor de tweede keer Callanish.
In verschillende weersomstandigheden is de sfeer weer geheel anders, dus dat was zelfs niet dubbelop.
Alleen was ook hier de tea-gelegenheid gesloten.
Had dat bezoekerscentrum zich eens nuttig kunnen maken...
De boot vertrok weer uit Harris en wij dachten de opstelrijen van de veerboot mooi als parkeerplaats te kunnen gebruiken voor een bezoek aan Tarbert.
Dat hebben er in het verleden waarschijnlijk meer gedaan, dus dat terrein is tegenwoordig afgesloten en gaat pas vrij laat open.
Toch een beetje raar, want dat hele terrein wordt verder niet gebruikt in een plaatsje waar parkeerplaatsen een zeldzaam goed zijn.
Gelukkig konden we de camper nog een beetje asociaal kwijt op een busparkeerplaats.
Tarbert zelf is eigenlijk best wel een aardig plaatsje, een stuk beter dan Stornoway.
Er is een leuke tearoom (First Fruits) en er zijn diverse grappige toeristenwinkeltjes.
Bij één daarvan probeerde Marjan wol te kopen, maar na contact van de eigenaar met zijn vrouw op de Canarische eilanden bleek dat de hoeveelheid te weinig was.
Bij de lokale charity-winkel hadden ze gelukkig wel genoeg wol.
Dus over drie jaar heeft Marjan er weer een mooie trui bij...
Campings genoeg in Schotland, dat is het probleem niet.
Weten waar ze zijn, dat is een stuk lastiger.
Omdat onze opties met name op de eilanden nogal beperkt waren, hadden we op internet van te voren al bekeken waar campings en andere overnachtingsplaatsen waren.
Met name de Reisverhalen van Gea en Wim waren erg informatief.
Overzichtelijke boekjes met voldoende Schotse campings zijn er niet en hebben we ook niet gevonden.
Een folder van de Scottish Tourist Board leek er nog het meest op, maar ook die is bij lange na niet volledig.
Op de eilanden waren de campings stuk voor stuk duur, daar betaalden we regelmatig 19 pond per overnachting.
Dat is erg veel voor wat ze bieden.
Op het vasteland kwamen we vaak voor 14 pond de nacht door, een stuk redelijker.
Opvallend was dat de meeste campings erg mooi liggen, vaak met uitzicht op het water of midden in een fraai dal.
En midden in de mooie natuur, met vogels en de al eerder vermelde herten en zeehonden.
Meestal waren de campings goed voorzien van gras, met grint-uitsparingen voor caravans en campers.
De beroerdste camping is niet zo moeilijk.
Die stond in Fishnish (waar de vis niks was) op Mull.
Balmeanach Park ziet er fraai uit en heeft zelfs een paar prijzen gewonnen, maar de tientallen verbodsbordjes maken de sfeer er niet beter op.
Het kwam er op neer dat je zo ongeveer aan elk grassprietje toestemming moest vragen om je tent er op te zetten of om er over te lopen.
Erger nog was dat er precies één wc, één wastafel en één douche voor de hele camping was.
Wel twee afwasplekken, want de camping moet wel schoon blijven natuurlijk.
Dat soort wantoestanden zijn we zelfs in Polen niet tegengekomen.
De beste camping dan.
De meeste waren goed, maar die van Loch Greshornish in Edinbane op Skye was veruit de gezelligste.
Hij lag erg strategisch op een wonderschone plek.
Het enige nadeel was de net-niet loopafstand tot de dichtstbijzijnde voorzieningen.
De mooiste was die van Rearaig vlak bij Kyle of Lochalsh.
Die had ook erg goede voorzieningen en een winkel en een pub om de hoek.
Resipole in Ardnamurchan krijgt ook een eervolle vermelding, hoewel het jammer was dat het restaurant inmiddels gesloten is en de winkels ver uit de buurt liggen.
Toen we van Mull naar Skye op weg waren, kwamen we in de buurt van Strontian.
Daar zag het er erg mooi uit.
Omdat we al een keer een week in de omgeving van Fort William waren geweest besloten we ditmaal ten westen van Loch Linnhe te blijven.
Dat is een heel mooi rustig gebied.
In Trislaig zit je hemelsbreed een paar honderd meter van de hektiek van Fort William, maar zo'n 20 autokilometers er vandaan.
We tea-den in een voormalige school en kletsten daar nog wat met een hele vriendelijke vrijwilliger, die het een en ander vertelde over het schoolleven vroeger.
Hij vertelde onder andere dat eind negentiende eeuw om de zes mijl een school moest staan, zodat kinderen maar drie mijl hoefden te lopen om onderwijs te krijgen.
Dan moeten er volgens mij onderhand meer scholen dan leerlingen zijn geweest.
Aan het eind van de vakantie hadden we een paar dagen over en kwamen we weer in de buurt van Fort William.
Toen schoot ons het prachtige landschap bij Strontian te binnen en besloten we daar heen te gaan.
Omdat de camping daar helemaal niks was, reden we door naar Resipole.
Vandaaruit maakten we een prachtige tocht door Ardnamurchan.
Dit is een heel stil en verlaten gebied met veel bossen, iets wat je op de eilanden nauwelijks tegenkomt.
Ook hier rij je over single track roads.
Eerst gingen we naar het Natural History Centre in Glenmore.
Erg leuk.
Bij gebrek aan live dieren hebben ze in de omgeving camera's opgesteld waarop regelmatig wild te zien is.
Elke vond met name de opnames van de kleine fretjes erg schattig.
Wij genoten meer van de zee-arenden.
Daarna reden we door naar de Point of Ardnamurchan, waar op het uiterste puntje van dit schiereiland een vuurtoren staat.
Je hebt daar heel fraai zicht op de kliffen en de naburige kleine Hebriden eilanden.
De vuurtoren is tegenwoordig geautomatiseerd en er worden rondleidingen gegeven.
Wij hadden de gids voor onszelf en kletsten nog wat over campers en hoe het leven in dit soort verlaten gebieden is.
Rustig, met name in de winter...
Op de terugweg reden we nog langs Tioram Castle.
Als dat op een toegankelijke weg had gelegen, was het al lang gerestaureerd geweest en net als Eilean Donan een grote toeristenattraktie geworden.
Nu ligt op een eilandje in een zee-arm een kasteel dat wegens instortingsgevaar niet te bezoeken is, maar wel te voet te bereiken is over een zandplaat.
Ook weer een hele mooie plek, waar het zeker gezien de smalle weg er naar toe relatief druk was en waar de kleine parkeerplaats overliep.
Ik kan het niet vaak genoeg herhalen, maar onze camper was gelukkig klein genoeg om hem in een klein ongebruikt hoekje te frotten.
Normaal heet dit paragraafje altijd dorpen en steden, maar in het gebied waar we geweest zijn ligt niets wat in de buurt van een stad komt.
De dorpen die er zijn hebben vaak meer letters dan huizen.
Het is een hele toer om winkels te vinden.
Campings en bootreizen hadden we goed voorbereid, maar de volgende keer moet er ook een lijstje van winkels mee.
Daar waar je in Noorwegen in elk gat een winkel hebt, moet je in Schotland het juiste gat weten te vinden.
Dat valt niet altijd mee en dat was ook even wennen.
Zo reden wij op Arran van Brodick naar Lochranza, om er achter te komen dat de dichtstbijzijnde winkel in ... Brodick was.
Doet toch even pijn de eerste keer.
De prettigste winkels waren die van de Co-op.
Niet dat je daarop in de omgeving kunt selecteren...
De iets grotere dorpen zoals Portree op Skye en Stornoway op Lewis zijn vaak volmaakt oninteressant en knap ongezellig.
Enige uitzondering was Tobermory op Mull, wat echt een hartstikke leuk plaatsje was.
Op weg naar Newcastle bleven we nog twee dagen in Strathyre in de Trossachs.
De bedoeling was om hier nog wat te gaan fietsen, maar regen en een zeer stevige wind benam ons hier de lust voor.
Je kon goed merken dat het hier een stuk toeristischer en drukker was, ook al omdat de maand augustus naderde.
De etappe naar Newcastle hadden we toch een beetje onderschat.
Dankzij een erg sjieke, maar erg trage lunch in The Lodge bij Carfraemill en het niet erg opschietende verkeer hadden we bij aankomst in de haven nog precies een half uurtje speling.
Het was wel sneu voor al die wachtende mensen dat wij ze allemaal voorbij mochten rijden en direct de Princess of Norway op mochten.
Op de boot hadden we een hut met zeezicht.
Veel maakt dat niet uit, het enige verschil met een normale hut is dat achter het gordijntje een patrijspoort zit.
Het bandje bij de avondshow was weer hopeloos, maar het ballet was onverwacht goed.
Toch niet voor niks in de herrie gezeten.
Omdat ik me goed vasthield aan de rand ben ik niet uit het schuine bed gevallen, maar geslapen had ik niet.
We mochten in IJmuiden als derde van de boot, namen vóór de snelweg de koppositie over van een dwalende Zwitser en stonden die voor Breda niet meer af.
Daar werd Elke weer verenigd met haar cavia en een klein uurtje later werden we allemaal weer verenigd met ons vertrouwde huis.
Schotland is geweldig mooi. Ook bij slecht weer is het een genot om daar rond te rijden. Het bezoeken van al die eilanden was een goed idee, het maakte de vakantie heel afwisselend, ook al omdat al die eilanden allemaal hun eigen karakter hebben. Achteraf had de route iets efficiënter gekund als we vanaf Mull de ferry van Tobermory naar Kilchoan hadden genomen en daarna eerst Ardnamurchan hadden gedaan. Ach ja, als je alles van te voren weet... Over zes jaar gaan we terug om ook eens het oosten te gaan bekijken en misschien wel de Orkneys en de Shetlands.