Als je naar Griekenland wilt gaan, heb je normaal gesproken een dilemma.
In de zomer is het daar te heet, maar om slechts één week met de camper erheen te gaan is veel te kort.
Toen Elke dit voorjaar dan ook twee weken achter elkaar vrij had, was onze vakantiekeuze snel gemaakt.
Als je naar Griekenland wilt gaan, heb je normaal gesproken ook een probleem.
Hoe kom ik er met de camper?
Over land door Albanië of Macedonië is meer iets voor het korps mariniers en helemaal naar Zuid-Italië rijden is meer iets voor liefhebbers van monsterritten.
Gelukkig is er een alternatief en dat is de boot van Venetië naar Patras.
Omdat onze boot zondag om twee uur 's middags vertrok, moesten we in anderhalve dag naar Venetië rijden.
Dat leek ons geen doen en dus stortten we ons vrijdagmiddag al in de avondspits om de eerste kilometers zovast te verteren.
Het viel niet tegen, ondanks de te verwachten files bij Venlo en Köln bereikten we de camping van Bad Dürkheim om kwart over acht.
Die 400 km konden ze ons al niet meer afnemen.
Op zaterdag om zeven uur opstaan is niet helemaal het optimale vakantiegevoel.
Tot Zwitserland schoot het lekker op, maar toen stuitten we op de St. Gotthard tunnel.
Ik heb het nooit zo op heiligen gehad en dat is er door de twee en een half uur file die er stond niet beter op geworden.
Precies voor de ingang van de tunnel begon er ook nog rook uit onze motorkap te komen.
Wij dachten aan een oververhitte motor en besloten de camper maar een half uur te laten afkoelen.
Een hete zon, verwarming op volle toeren, ramen en motorkap open, nee, ik heb nog wel een appeltje te schillen met meneer Gotthard.
Overigens zijn het waarschijnlijk de koppelingsplaten geweest volgens deskundigen na de vakantie.
In Italië maakten we weer wat goed en zodoende konden we om zeven uur 's avonds alsnog de geplande camping van Peschiera opdraaien.
Ons humeur werd pas na een overheerlijke pizza en een inspirerende lambrusco wat beter.
Nog één keer om zeven uur opstaan en dan kon de vakantie echt beginnen.
En het zat zowaar mee.
De file stond voor de verandering de andere kant op en we reden op weg naar de boot zelf maar één keer fout, wat een geweldige prestatie is in Italië.
En nog meer goed nieuws: onze internet-boeking was prima doorgekomen bij Minoan Lines, zodat we de camping-on-board konden uitproberen.
De bootreis naar Patras duurt dertig uur en het lollige is dat je op een speciaal dek met frisse lucht in je camper de dag kunt doorbrengen en kunt overnachten.
Dat is best een prettige belevenis.
Op de boot ben je snel uitgekeken, na een uitgebreide verkenning kom je daar alleen om te eten.
Verder kun je gewoon spelletjes doen in de camper.
Erg ontspannen en je slaapt uitstekend.
Elke kocht van haar vakantiegeld een Barbie en ging met de hiermee uitgebreide collectie zitten spelen.
Dat vond een Griekse vrachtwagenchauffeur heel leuk en hij ging gezellig met haar meespelen.
Als klap op de vuurpijl mocht Elke van hem nog een Barbie kopen.
Haar vakantie kon niet meer stuk.
De boot kwam op maandagavond rond acht uur in Patras aan.
Om half negen mochten we eraf en konden we in het halfduister de weg naar de camping zoeken.
Dat kon niet moeilijk zijn, dachten wij, gewoon de weg langs de kust volgen.
Dat deed die Zwitserse camper voor ons ook.
De weg langs de kust werd echter steeds smaller en hield er op een gegeven moment mee op.
Hmm, toch ergens een bordje gemist?
Met hangen en wurgen konden we nog draaien (net niet de zee ingedonderd, nog een geluk dat er geen caravan achter hing, dan stonden we daar nog steeds).
Na een corrigerende Griek vonden we in het donker toch nog de bordjes naar de camping van Kato Alissos.
Ondanks onze capriolen waren we grappig genoeg de grote meute van de boot nog voor ook.
Rijden door Italië blijft een aparte belevenis.
Twintig jaar geleden had ik er al nachtmerries van gekregen, maar ik dacht dat dat toen aan mijn onervarenheid lag.
Inmiddels weet ik wel beter.
Op de grote weg gaat het allemaal wel.
De bewegwijzering is goed, behalve dan het feit dat je elke keer denkt dat de meest rechtste baan er van af gaat bij een afslag.
Dat is meestal niet zo, behalve als het wel zo is, om het maar eens op zijn Italiaans uit te leggen.
Het is werkelijk huiveringwekkend om te zien hoe efficiënt de Italianen een driebaans autoweg weten te reduceren tot twee banen.
Op de meest rechtste baan rijden namelijk alleen maar vrachtwagens en Fiats.
En dan heb je ook nog mensen die niet weten of ze een Fiat hebben en ergens halverwege tussen twee rijbanen blijven hangen.
Zucht!
Als je met je camper een auto in aan het halen bent, dan kijken ze verstoord naar je op en geven ze nog eens extra gas, want ja, ingehaald worden door een camper, dat kan natuurlijk niet.
Dus kruip je er weer rustig achter.
Uiteraard zijn die macho's een kilometer later dat weer vergeten, nemen gas terug en als je ze even later aan het inhalen bent...
Van de grote weg af is het helemaal feest.
De bewegwijzering komt hier in twee varianten.
Bij de eerste variant ontbreekt die volledig, onder het motto dat iedereen hier de weg toch kent.
Bij de tweede variant staan er tientallen pietepeuterige bordjes onder elkaar met elke mogelijke bestemming.
Winkel, fabriek, Giovanni's huis, de kerk, noem maar op.
En waarschijnlijk is het zo dat hoe meer je betaalt voor een bordje, des te groter is het.
Dorpen en steden in Italië zijn heel arm.
En het is natuurlijk erg duur om bij elke kruising een bordje te zetten.
Nee, tussen ons en de Italianen komt het nooit meer goed.
Om niet direct gedeprimeerd te worden, zingen we altijd Raymond van het Groenewoud's "Italianen" uit volle borst.
Je moet wat.
Als rechtgeaarde classici en sportliefhebbers togen we natuurlijk als eerste naar Olympia.
Het huidige Olympia is een gezellig klein dorpje, dat overdag een gigantische hoop bussen te verstouwen krijgt.
Ook op de gelijknamige camping was het druk, maar dat kwam omdat daar een middelbare school uit Delft was met 80 leerlingen en een stapel tentjes.
Elke vond dat fascinerend.
Ze zette haar stoel erbij en begon gezellig met de leerlingen te kletsen.
We hoeven haar nu niet meer te motiveren voor het VWO...
Het oude Olympia was wel aardig.
Het museum was erg interessant, vooral het oudste gedeelte, dat over de bronstijd ging.
Verder was het leuk om het oude stadion te zien en de plaats waar de huidige Olympische vlam ontstoken wordt.
Geen zitplaatsen in het stadion, gewoon een aarden wal als tribune.
Toen Elke moe was, ben ik nog even naar een voorloper van de whirlpool in het voormalige gastenverblijf en een badhuis gegaan.
Na Olympia doken we verder het binnenland in, naar Vasses.
De tocht erheen was prachtig, door een weliswaar woest landschap, maar dat werd verzacht doordat er van alles in groei en bloei was.
De tempel in Vasses staat nog bijna helemaal overeind en dat willen ze graag zo houden.
Daarom hebben ze er een grote tent omheen gebouwd.
Die is van zichzelf eigenlijk al een attraktie.
We hadden in Kiparissia kunnen stoppen, maar dat zag er druk en onaantrekkelijk uit.
Daarom reden we door naar Pilos en Koroni, onderweg nog het paleis van Nestor bezoekend.
Dat is een groot huis uit de Myceense tijd, waarvan ze de (resterende) muurtjes een stukkie hebben verhoogd, zodat je je bij de kamerindeling nog iets kunt voorstellen.
Best grappig, hoewel Elke het gemeen vond dat de koningin een kleinere kamer had dan de koning.
Dat zij wel een badkuip had, kon het weer een beetje goedmaken.
Er was ook nog een Myceense tholos (grafkamer) in de buurt, in goede staat.
Autorijden in Griekenland is een vak apart.
Op één vierbaansweg na zijn er op de Peloponnesos alleen tweebaanswegen.
Op de grote tweebaanswegen word je verondersteld de vluchtstrook op te duiken als iemand je wilt inhalen.
Dat vereist een behoorlijke concentratie.
Niet alleen omdat niet iedere toerist dat door heeft, maar ook omdat die vluchtstrook ook wel eens spontaan ophoudt.
Erg prettig rijdt het niet.
Dat Griekenland een eigen alfabet heeft, is bekend.
De cijfertjes daarentegen zijn precies hetzelfde.
Alleen snappen de Grieken die niet.
Wat bijvoorbeeld nou zo'n wit bord met een rode rand met het getal 80 erin betekent, dat ontgaat ze volkomen.
Je snapt eigenlijk niet dat er nog geen Griekse formule 1 kampioen is.
Totdat je je realiseert dat die zich natuurlijk al lang en breed morsdood gereden heeft.
De wegen zijn niet echt geweldig van kwaliteit, behalve diegene die met geld van de EU zijn aangelegd.
Dat is best komisch.
Vrijwel alle plaatsaanduidingen zijn zowel in het Griekse als in het ons bekende schrift.
Behalve bij de mededeling dat de EU betaald heeft.
Dan mogen we blijkbaar niet weten hoeveel het gekost heeft...
Ook blijft het erg apart: je verlaat een dorpje over een vreselijk smalle bochtige weg, voortdurend biddend dat je geen tegenliggers tegenkomt en bij lange na de 80 niet halend die je daar mag.
Vervolgens kom je op een brede asfaltvlakte (EU-weg) met weidse uitzichten, waar je hooguit 60 mag.
Totdat je 1 km voor een dorpje abrupt overschakelt naar een smalle bochtige weg, weer in de bidstand schiet en je je afvraagt hoe je toch in vredesnaam die 80 moet halen.
Overigens hoef je in Griekenland niet bang te zijn dat je zonder benzine komt te staan.
Je komt eigenlijk constant tankstations tegen.
De meeste lijken gloednieuw en zijn in tegenstelling tot de weg zelf prima geasfalteerd en ruim aangelegd.
Waarom dat zo is, weet ik eigenlijk niet.
Zelfs een wettelijk verplichting zou een Griek er niet toe brengen zich daaraan te houden.
De kleine weggetjes zijn doorgaans rustig, totdat je in een dorpje komt.
Dan is het ook gelijk feest, want Griekenland heeft één groot verkeersprobleem: parkeren.
Er zijn zowat nergens parkeerplaatsen.
Dat vindt de gemiddelde Griek helemaal niet erg, je zet gewoon de auto stil op de plek waar je moet zijn.
En als daar al iemand staat, nou, dan zet je hem ervoor, erachter of ernaast.
De geringe overblijvende ruimte moet dan van twee kanten worden benut door vrachtwagens, bussen, auto's en ook campers dus.
Dat levert slalompartijen op waarbij zelfs Ingemar Stenmark niet overeind gebleven zou zijn.
Wij gebruikten de kaarten van Road Editions (bruine variant 1:250000).
Eindelijk een betrouwbare kaart van Griekenland, zeggen ze zelf, en ze hebben nog gelijk ook.
De enige grote fout is dat gesuggereerd wordt dat de weg Patras-Athene vierbaans is, terwijl die dat toch echt niet is.
Verder staan er ook nog een heleboel zandweggetjes op.
Sommige van die zandweggetjes zijn inmiddels verhard, andere niet.
Dat was niet altijd te voorspellen.
Ook de bewegwijzering was eigenlijk prima, zeker een verademing vergeleken met Italië.
Alleen in grote steden (Patras, Kalamata) weet iedereen de weg en heb je geen bordjes nodig.
Of zoiets.
Koroni is een verschrikkelijk leuk plaatsje.
Vanuit de camping hadden we een prachtig uitzicht op de landengte waar het op ligt.
Je kunt er heerlijk door de straatjes dwalen en aan het haventje ontzettend lekker eten.
Je moet tijdens het eten uitkijken dat je je stoel niet te ver naar achteren schuift, want dan schiet je zo het water in.
Toen we het Venetiaanse fort gingen verkennen, kwamen Marjan en Elke per ongeluk bij een Byzantijns klooster terecht.
Daar nodigde een non hen uit om het klooster van binnen te verkennen.
Ze kwamen er bijna gelouterd uit.
Ik mocht niet mee en mijn Grieks was te beroerd om uit te leggen dat dat discriminatie is.
De Peloponnesos heeft drie "vingers" aan de zuidkant uitsteken.
We zouden ze deze vakantie alle drie bezoeken.
Op de meest westelijke ligt Koroni en de middelste is de Mani.
Die middelste vinger heeft een fantastisch ruig landschap, wat nog versterkt wordt door de bouwstijl.
"My home is my castle" moet je daar letterlijk nemen.
Ook de nieuwe huizen worden (verplicht?) in die stijl gebouwd, en dat geeft een aparte sfeer.
Heel erg idyllisch is het niet, want het gebied is al lang door de toeristen ontdekt.
Wat de aantallen nog een beetje tempert, is dat de wegen vrijwel zonder uitzondering smal zijn.
Dan ben je blij dat je een smal campertje hebt, want als twee bussen elkaar ontmoeten dan ontstaan er heel erg moeilijke legpuzzels.
We zijn helemaal naar het uiterste puntje gereden (Tenaron), en hebben genoten van de plaatsjes die we onderweg tegenkwamen (met name Vathia en Marmari).
Langs de oostkant reden we terug tot vlak onder Gythio, de oude haven van Sparta.
Op de meest oostelijk vinger ligt Monemvassia.
Dat ligt geweldig mooi op een (schier-) eiland dat één grote rots is.
Vergelijk het maar met de Mont St. Michel in Frankrijk.
Heel erg toeristisch, maar toch de moeite waard.
De benedenstad is nog heel en bewoond, de bovenstad (de oude vesting) is bijna één grote ruïne.
Jarenlang word je tijdens de Griekse les lastig gevallen over Athene en Sparta.
Athene hadden we al een keer gezien, en dus moest nu de voetbalclub er aan geloven.
We waren al gewaarschuwd, van het oude Sparta is niets meer over en de negentiende eeuwse plaatsvervanger is een kleine ramp.
Dat klopt niet, het is een grote ramp.
Vreselijk.
Het nabijgelegen Mistras is daarentegen geweldig leuk.
Tenminste, als je van een stevige wandeling houdt.
Elke vond het dus minder.
Mistras is in de dertiende eeuw gesticht en is zes eeuwen lang bewoond gebleven.
In de begintijd was het een grote beroemde Byzantijnse stad.
Die heeft het zelfs wat langer tegen de Turken volgehouden dan de vaderstad Constantinopel.
Veel van de Byzantijnse stad is nog te herkennen in de ruïnes en wordt weer gerestaureerd.
Het ligt tegen een uitloper van het Taygetos gebergte aan en het is dus een hele klim op bovenaan bij het kasteel te komen.
Onderweg kom je veel Byzantijnse kerkjes tegen met (restanten van) muur- en plafondschilderingen.
Een vermoeiend maar interessant dagje.
We zijn voornamelijk naar campings geweest die lid waren van de Sunshine Camping Club.
Op de boot kon je namelijk een boekje krijgen met alle aangesloten campings.
Met dat boekje kreeg je korting (vaak 20%) en als je genoeg campings bezocht een fles retsina.
Dankzij het magische woord "korting" (en "retsina" trouwens) zijn we de club daar waar mogelijk trouw gebleven.
De meeste campings waren best goed.
Meestal schoon, niet al te modern, sanitair.
En ach, als vrijwel constant de zon schijnt, dan heb je niet zoveel camping kwaliteit nodig.
Voor een compleet overzicht, zie de campinglog.
Wij vonden de camping van Koroni het gezelligste.
Dat kwam ongetwijfeld door de ligging, de eigenaresse en het feit dat het zwembad open was.
Zo konden wij op 5-5-5 om 5.05 's middags heerlijk opfrissen in het onverwarmde zwembad.
De meeste andere Griekse campings hadden ook een zwembad, maar vonden het waarschijnlijk nog te koud en hadden het nog niet gevuld.
Waarmee maar weer bewezen is dat hoge temperatuur een relatief verschijnsel is.
Het open Griekse tafeltenniskampioenschap kon daar niet doorgaan omdat de tafel net een wasbord was.
De camping met het beste sanitair was de Paradise camping bij Monemvassia.
Heel erg modern, een aanrader.
Ook al door het prachtige uitzicht op de rots van Monemvassia, tenminste als je een verrekijker hebt.
De slechtste campings waren die van Mani Beach bij Gythio en Elion Beach bij Diakopto.
Mani Beach was ronduit ongezellig, Eleon Beach had sanitair dat nodig eens opgegraven moet worden.
De leukste eigenaar was die van camping Olympia.
Hij sprak geen woord over de grens, maar Marjan en hij kwamen er samen wel uit.
Zijn camping ligt in een sinaasappelboomgaard.
We kregen bij aankomst een verse sinaasappel (ik ben geen sinaasappelliefhebber, maar deze waren verrukkelijk) en mochten ze verder gewoon plukken.
Je vindt op al die campings overigens geen enkele Griek.
Hoewel het voor hen ook een vakantietijd was, bracht niemand die op een camping door.
Je treft er natuurlijk vooral grijze duifjes, voornamelijk van de Duitse en Nederlandse soort.
Doordat iedereen rondtrekt kom je nogal eens dezelfde mensen tegen.
Een Duits-Nederlands stel uit Limburg ontmoetten we op drie plaatsen.
Veel kinderen kom je er niet tegen, ook niet verrassend gezien de tijd van het jaar.
Opvallend is trouwens dat Grieken dol zijn op kinderen.
Met kind heb je altijd een streepje voor.
Duur zijn de campings niet, zo ongeveer rond de 20 Euro per nacht.
Bijna allemaal hebben ze een restaurant, maar dat was vaak nog niet open.
In het noorden van de Peloponnesos ligt de beroemde Vouraikos kloof.
Hier kun je niet met de auto door, maar wel met een treintje.
En ja, dat moest de familie van den Buijs natuurlijk uitproberen.
Niet dus, het treintje van tien uur misten we en de volgende ging pas om drie uur, dat was veel te laat.
Opvallend was overigens dat je nergens informatie over dat treintje kon krijgen, behalve bij het station.
Daarom gingen we de boel maar met de camper verkennen.
Via een andere weg kom je uiteindelijk in het bovenste deel van de vallei.
Het landschap was inderdaad erg mooi.
In Kalavrita hadden we nog veel te veel tijd over en dus gingen we op zoek naar de "merengrot" (Lake Cave, Spilaio Limnon) bij Kastria.
Op twee essentiële bordjes na stond die prima aangegeven.
Affijn, hebben we Kalavrita tenminste echt helemaal gezien.
Die merengrot was leuk.
Een grot ontstaat uiteraard doordat water de boel uitslijt, maar meestal is dat water al hoog en breed verdwenen.
Hier echter niet, er zit blijkbaar een ondoordringbare laag grond onder.
Zo is er een merenstelsel gekomen in de grot.
Die meren worden van elkaar gescheiden door dammetjes, die op natuurlijke wijze ontstaan zijn.
Druk was het niet, we hadden met zeven man een rondleiding.
Jammer genoeg sprak de gids alleen maar Grieks en een paar uit het hoofd geleerde Engelse zinnen.
Veel informatie werd er dus niet overgedragen.
Vanaf Kastria pakten we de slingerroute naar Patras.
We reden door een ruig landschap met als hoogtepunt de vallei bij Lambia Divri.
Wel was ik blij dat we die vrachtwagen net buiten het dorpje tegenkwamen, anders had één van ons het dorpje achteruit moeten uitrijden...
Patras zelf was een ramp.
Ondanks een algemeen gebrek aan bordjes reden we rechtstreeks naar de haven, onder het motto "die ligt ergens rechtdoor" en "de zee ligt beneden".
Waarschijnlijk hadden we mazzel dat we er op een rustige tijd zaten.
Vlak voor de haven zagen we eindelijk een bordje dat we op kade 6 moesten zijn.
Dat hielp niet echt want de kadenummers zijn alleen vanuit de kant van Athene te zien.
En het was uiteraard niet het juiste nummer.
Toch kwamen we er redelijk snel uit en parkeerden we de camper vlakbij de boot.
Het inladen zou pas om tien uur 's avonds beginnen, dus we hadden nog even mooi de tijd om in Patras inkopen te doen en wat te eten.
Het centrum hadden we zo gevonden, het onszelf beloofde ijsje ook, maar dat was het dan.
Het centrum heeft honderden kleine winkeltjes, voornamelijk gevuld met kleren.
Leuke souvenirs? Tipota!
Brood? Tipota!
Restaurantjes? Tipota (niets)!
Barretjes? Chilia (duizend)!
We werden gek van de drukte en misselijk van de uitlaatgassen.
Uiteindelijk zijn we maar in een ongezellig restaurantje aan de haven gaan zitten.
Patras moet de kleinste eetgelegenheiddichtheid hebben van Griekenland.
Om half tien al begin het laden van de boot op die typisch chaotisch-vriendelijke Griekse manier.
In Griekenland kun je geweldig eten.
In elk gat vind je diverse restaurants en ze hebben vrijwel altijd wel iets lekkers.
We hebben elke dag uit gegeten en zelfs in Griekenland gaat dat uiteindelijk wel eens vervelen.
Het lekkerst aten we in Koroni aan de haven.
We hebben ons daar zo'n beetje helemaal vol met vis gestopt bij het lokale visrestaurant.
Vers gevangen.
Voortreffelijk!
Meestal begonnen we met een salade en een klein voorgerechtje voor met zijn drieën.
Vervolgens ieder een hoofdgerecht en vaak bleef er nog net een beetje ruimte over voor een toetje.
Elke bleek in de loop van de vakantie dol te zijn op kalamaria, inktvisringetjes.
En vrijwel overal kon ik mijn Griekse yoghurt met honing bestellen (zonder noten weliswaar, maar toch).
Vind je dus overal restaurants (Patras uitgezonderd...), supermarkten zijn nog een heel gezoek.
Als je er eentje vindt met een behoorlijke parkeerplaats, dan snel inlijsten en koesteren, want ze zijn zeldzaam.
Op de campings verkopen ze vaak broodjes, maar die hebben ze dan meestal alleen in de witte variant.
Bruin brood is zowiezo lastig te vinden.
Nou ja, met al die olijfolie verloopt de ontlasting toch zonder problemen...
Wat betreft het beleg: het barst er van de honing, maar die kennen we wel.
Wij hebben ons gewaagd aan de Tahini, sesamzaadpasta.
Niet gek.
Als drank heb je natuurlijk de onvolprezen retsina (harswijn, nergens zo lekker als daar) en ouzo.
Ook de lokale wijn is vaak de moeite waard.
Op biergebied valt niet veel te beleven.
Ze hebben pils, pils en pils.
Je kunt buiten Heineken en Amstel om nog net wat vinden, maar veel schiet je daar eigenlijk niet mee op.
Op de boot was het deze keer een stuk rustiger, er was zelfs ruimte over op het camperdek.
We kwamen om half acht 's morgens aan in Venetië.
Dat is erg leuk, je vaart vlak langs Venetië en je hebt er prima uitzicht op.
We hadden een dag over om Venetië zelf te bekijken.
Dus reden we vanaf de boot gelijk de camperparkeerplaats op.
Marjan wist nog dat je gewoon de Vaporetto (waterboot) naar de stad moest nemen en dus stonden we om half negen in het centrum van Venetië.
Nou ben ik geen liefhebber van grote steden, maar dit is toch wel iets heel aparts.
Zeker omdat het in het begin nog niet druk was.
We hadden het San Marco-plein zo'n beetje voor ons zelf, op die honderden duiven na dan.
Het leuke is dat het seculiere gebouw (het paleis van de doge) groter en hoger is dan het religieuze gebouw (de kathedraal van San Marco).
Die kathedraal heeft ook een Byzantijns uiterlijk, dus dat sloot mooi aan bij de rest van de vakantie.
Het was heerlijk zwerven door de kleine straatjes.
Zo af en toe kom je prachtige hoekjes tegen en leuke bruggetjes over onverwachte kanaaltjes.
En je hebt er naast de normale toeristische ellende echt hele leuke winkeltjes.
Bij één van de vele glaszaakjes vonden we eindelijk de mooie strakke glazen klok, die we in Rome zo'n twintig jaar geleden nog te duur vonden.
Elke kon ondanks de krapte in haar zakgeld nog een mooi masker kopen, de andere specialiteit van Venetië.
Uiteraard kon je van het broodje op het terrasje in het centrum een volledige driegangsmaaltijd in Griekenland kopen, maar ja, die sfeer hè.
De traditionele gondels konden we gelukkig vermijden.
Ik zie graag iemand hard werken, maar om daarvoor in een doodskist te gaan zitten...
Met de Vaporetto gingen we naar het Lido, kochten een verrukkelijk ijsje, zwerfden wat rond en lieten ons uiteindelijk door het Canal Grande naar de parkeerplaats varen.
Een heerlijke stad, Venetië.
Jammer dat het in Italië ligt.
Vanuit Venetië reden we weer naar Peschiera om aan het Garda-meer te overnachten.
De volgende dag konden we uit de vage Italiaanse verkeersberichten horen dat er iets bij de Gotthard aan de hand was, maar niet aan welke kant dat dat was.
We besloten maar door de St. Bernard tunnel te gaan.
Dat is om, en langer tweebaans, maar wat minder filegevoelig.
En het uitzicht bij deze heilige bleek ook een stuk mooier te zijn.
Jammer dat San Bernardo nog niet het stuk autoweg om Zürich af heeft gemaakt.
Zo heb je nog niks aan die heilige.
Nu moesten we nog dwars door de stad, wat het humeur en het tempo niet beter op maakte.
De drukte aan de Zwitsers-Duitse grens was een stuk minder en zo kwamen we op schema bij Freiburg aan.
Daarna had ik geen zin meer, en doken we de eerste de beste afslag af naar een camping.
Dat bleek een heel gezellige camping te zijn bij Ettenheim.
Elke vond er voor het eerst kinderen om mee te spelen.
En er tegenover was een heel goed typisch Duits restaurant, Trendi genaamd.
De volgende dag reden we probleemloos naar huis.
De enige file stond uiteraard aan het einde van de rit voor de Ikea.
Ik onderschat ook altijd het aantal Ikea-ofielen op tweede pinksterdag om drie uur 's middags.
Een heerlijke vakantie, maar veel te kort! We hadden nog wel langer in Griekenland willen blijven, maar ja, de tijd was op. Mei is een fantastische tijd om Griekenland te bezoeken. Niet te druk, niet te warm, niet te droog, alles in bloei. En de Grieken? Het blijft een chaotisch, maar sympathiek, sterk improviserend en hartelijk volk. Gelukkig hebben we wat overgelaten voor een volgende keer!!!